zaterdag 7 mei 2022

Césaires hartstochtelijk proza tegen kolonialisme grijpt de lezer naar de keel

 

Essayistiek De Franse schrijver, dichter en filosoof Aimé Césaire was een van de invloedrijkste publicisten over racisme. Zijn befaamde aanklacht Over het kolonialisme is nu vertaald.

Aimé Césaire in 1967
Aimé Césaire in 1967 Foto Roger Viollet Agence Photographique/ ANP

Aimé Césaire: Over het kolonialisme. (Discours sur le colonialisme). Vertaald, ingeleid en geannoteerd door Grâce Ndjako. De Geus, 104 blz. € 11,99

Kun je een dichterlijke aanklacht schrijven tegen het kolonialisme? Ja, dat kan – de Franse schrijver en filosoof Aimé Césaire bewees het met een woest, wervend en wervelend essay, dat nu een prachtige én secure vertaling heeft gekregen. Antiracisme staat immers ook hier inmiddels volop in de aandacht.

De zwarte Franse schrijver, dichter en filosoof Césaire (1913-2008) was een van de invloedrijkste publicisten over racisme en kolonialisme. Hij hanteerde het begrip Négritude, dat een emancipatoir breekijzer werd in de strijd tegen witte suprematie en onderdrukking. Césaire werkte met beroemde denkers als Léopold Senghor; een van zijn leerlingen was Frantz Fanon, die in de jaren vijftig furore maakte met eigen werken over traumatische effecten van het gewelddadige kolonialisme en de dito strijd ertegen.

Inmiddels is Fanon, die al in 1961 overleed, herontdekt door een nieuwe generatie antiracisten. Césaire is minder bekend, maar nu is er dus de vertaling van zijn Discours sur le colonialisme (1955), een aanklacht tegen het Europese kolonialisme. De Franse titel verwijst naar de Discours de la méthode van Descartes, een monument van ‘helder en duidelijk’ denken waar volgens Césaire een wereld van onderdrukking en geweld achter schuilgaat. Een ‘grof beest’ dat ‘bloed vergiet en dood en verderf zaait’, te weten: het ‘onverdedigbare’ Europa.

Ook zeventig jaar na publicatie grijpt Césaires hartstochtelijk proza, krachtig vertaald door Grâce Ndjako, de lezer naar de keel. Het is honend, woedend en sarcastisch – maar nooit beheerst gelijkmatig of cartesiaans rationeel. Daarvoor staat er ook te veel op het spel. Europa is immers verantwoordelijk voor ‘de grootste stapel lijken in de geschiedenis’ en, besluit Césaire, het gaat om niets minder dan ‘de Revolutie’.

Dichter, schrijver, docent en politicus

Dat engagement was voor hem zowel praktisch-politiek als intellectueel. Césaire, geboren op Martinique, studeerde in de jaren dertig in Parijs waar hij het tijdschrift L’Etudiant noir opzette met de filosoof Léopold Senghor. In 1939 keerde hij terug naar het eiland, waar hij carrière maakte als dichter, schrijver, docent en – tot 2001 – als politicus voor de Parti Progressiste Martiniquais.

Hoe moedig de anti-koloniale stellingname van zijn essay was, blijkt al uit het jaartal. In 1955 was in Frankrijk het idee nog springlevend dat het kolonialisme een heilzame onderneming was geweest, de mission civilisatrice, Europa’s beschavingsmissie. Zet daar eens tegenover hoe Césaire fulmineert tegen koloniale ‘intimidatie, dwang, politie, belasting, diefstal, verkrachting, verplichte teelt, minachting, wantrouwen, verwaandheid, zelfgenoegzaamheid, onbeschoftheid, hersenloze elites’. Dat was heavy stuff in 1955. Tegenover het flatteuze beeld van kolonialisme als ‘filantropische onderneming’ zet Césaire het brute optreden van ‘de avonturier en de piraat’ en het ellendige lot van vele niet-Europese ‘samenlevingen die zijn vertrapt’. Roemrucht zijn de passages waarin hij van leer trekt tegen de ‘goedpraters’ en ‘waakhonden van het kolonialisme’. Zoals de Belgische missionaris Placide Tempels, die met zijn populaire boek La Philosophie bantoue (1945) het ‘Afrikaanse denken’ respectabel probeerde te maken in Europese ogen – zonder iets aan de koloniale verhoudingen te veranderen. ‘Petje af voor de Bantoe-levenskracht’, schampert Césaire over Tempels en zijn boek, ‘geef toe dat het goedkoop is!’

Latere Afrikaanse exegeten zijn milder gaan denken over Tempels, maar Césaire’s filippica legt een pijnlijke waarheid bloot. Het kolonialisme misvormt en dehumaniseert niet alleen de onderdrukten, maar ook de onderdrukkers. Het heeft een ‘gif in de aderen van Europa gedruppeld’ en een proces van ‘verwildering’ op gang gebracht dat is geculmineerd in het nazisme. Césaire: ‘Mijn punt is dat niemand onschuldig koloniseert, en dat ook niemand ongestraft koloniseert’. ‘Hitlerisme’, kortom, hoort bij de normen van Europa.

Genocides

Met dat morele oordeel komt Césaire dichtbij een radicale overtuiging die ook in het hedendaagse antiracisme te vinden is, namelijk dat de Holocaust op de keper beschouwd een herhaling was op eigen grondgebied van de ‘afschuwelijke slachtingen’ die Europa al lang elders aanrichtte. Voor die verbanden tussen kolonialisme, racisme en de genocides van de twintigste eeuw is ook in de geschiedschrijving sindsdien meer aandacht gekomen – al blijven grote verschillen tussen de genocidale effecten en episodes van de Europese expansie overzee en de planmatige, industriële uitroeiing van miljoenen joden in een luttele vier jaar tijd.

Even bevlogen zingt Césaire de lof van vernietigde niet-Europese beschavingen: dat waren ‘democratische’, ‘coöperatieve’ en ronduit ‘broederlijke’ samenlevingen. Opnieuw is het retorische effect, de schok en wisseling van perspectief die de tekst teweeg brengt, belangrijker dan onderbouwing van zijn beweringen – waar van alles aan te betwisten valt. Dat past bij de evocatieve inzet van zijn essay, dat geen discursief traktaat is maar een hartenkreet die moet motiveren.

Behulpzaam voor een Nederlands publiek zijn dan ook zeker de beknopte inleiding en verhelderende eindnoten van vertaler Ndjako, die goed thuis is in de Franse context van Césaire. Jammer is hooguit dat zij niet nader ingaat op het verband tussen zijn kritiek op het kolonialisme en zijn communisme. Hij windt daar als toenmalig lid van de Franse communistische partij (PCF) zelf geen doekjes om. Het essay opent met de mededeling dat Europa ‘door haar bestaan’ twéé grote kwesties heeft voortgebracht: kolonialisme en ‘het probleem van het proletariaat’. Die onderdrukte klasse krijgt ook letterlijk het laatste woord: de ‘tirannie van een gedehumaniseerde bourgeoise’ zal worden vervangen, besluit de tekst, door ‘de enige klasse die nog een universele missie heeft: het proletariaat’.

Sympathie voor communisme

Die sympathie voor Sovjet-communisme hoeft niet te verwonderen, het communisme was in die jaren uitdrukkelijk anti-koloniaal en wierf wereldwijd onder zwarte activisten. Ook het huidige antiracisme ziet een verband tussen racisme en kapitalisme (getuige de nieuwe term ‘raciaal kapitalisme’). Wonderlijker is dat in de ‘burgerlijke’ pers het communistische engagement van vroege antiracisten soms ronduit over het hoofd wordt gezien of genegeerd. Ook in de recente herdenkingen van de Surinaamse activist Anton de Kom was van diens communisme vaak geen spoor te vinden. Terwijl dat juist verklaart waarom hij – wat sommigen nu verbaast – mét zijn onderdrukkers in het verzet ging tegen de nazi’s (zeker ná de Duitse inval in de Sovjet-Unie). Ongetwijfeld speelt de kater over het reëel bestaande Sovjet-communisme een rol in die journalistieke amnesie.

Overigens blijkt er voor Césaire dan nog iets ergers te zijn dan ‘de barbaarsheid’ van Europa, namelijk die van Amerika. Na de oorlog is pas echt het ‘uur van de Barbaar’ aangebroken, het Amerikaanse van ‘geweld, mateloosheid, verspilling, winstbejag, opschepperij, kuddegedrag, dwaasheid, vulgariteit, wanorde.’ Een verwerping van de kapitalistische massamaatschappij die behalve door Césaire’s communisme ook gekleurd lijkt door enig klassiek Frans anti-amerikanisme.

Uiteindelijk verging het ook Césaire niet goed in de communistische gelederen. Kort na Over het kolonialisme brak hij met de PCF. Uit de breuk spreekt zijn ontnuchtering: ‘Wat ik van het marxisme en communisme verwacht is dat ze de zaak van Zwarte volken dienen, niet dat omgekeerd Zwarte volken het marxisme en communisme moeten dienen.’

Kortom, niet langer de orthodoxe wetmatigheden van de klassenstrijd gaven de doorslag. De sociale scheidslijn was eerder, zoals de Amerikaanse socioloog W.E.B. Dubois aan het begin van de eeuw al had opgemerkt, die van kleur.

Lees ook: de recensie van het boek van Frantz Fanon, ‘Zwarte huid, witte maskers’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten