donderdag 27 februari 2020

Opera melancholica

Opera melancholica

Opera2day / New European Ensemble / Scapino Ballet Rotterdam
Nederlandse première van horroropera van Philip Glass

Melancholie hoort bij ons. We bezien ons bestaan en beseffen onze sterfelijkheid.
We dromen over een betere wereld en een leven na de dood. Maar we betalen ook een prijs: de angst en de weemoed als we weer zijn teruggeworpen in de werkelijkheid. Philip Glass’ opera The fall of the house of Usher is niet eerder in ons land uitgevoerd. Opera2day en het New European Ensemble dalen met het verhaal van Edgar Allan Poe over de zonderlinge melancholicus Roderick Usher langs visioenen en wanen af in de krochten van de menselijke geest, geholpen door de dans van Scapino Ballet Rotterdam. Na een psychologische thriller (Hamlet), het leven in een psychiatrische inrichting (Dolhuys kermis) en de macabere vaudeville van Dr. Miracle’s last illusion, allemaal geprezen voorstellingen, zoekt Opera2day opnieuw de zwarte kant.

Recensies

"Bestaat perfectie in het theater? Tot een paar dagen geleden zou ik die vraag volmondig met 'nee' beantwoord hebben, maar nu ben ik daar niet meer zo zeker van. En die twijfel werd niet opgeroepen door een gezelschap met een miljoenensubsidie, maar door het Haagse Opera2Day, een kabouter in operaland, maar wel een kabouter met ambities." - Opus Klassiek 
“Het altijd avontuurlijke gezelschap OPERA2DAY” beziet “Philip Glass door een psycho-analytische bril.” - NRC
“Totaaltheater (...) Een enerverende avond vol verrassingen. OPERA2DAY voegt met deze productie een nieuw succesnummer toe aan een inmiddels imposante lijst” - Place de l’Opéra
“Wat je op het toneel ziet, kan – als je daar voor open staat – heel goed leiden tot een confrontatie met jezelf en je eigen strijd om gevoel en denken in evenwicht te brengen.” - Theaterkrant
“IJzersterke beelden, zo sterk dat je de geur van verrotting en vergankelijkheid bijna kunt ruiken. Het spookt, leeft, verbijstert en grijpt naar de keel.” - Opera Gazet
“Seductively morbid. The cast took over the stage to perform the opera/case study, and they were fantastic.” - OPERA TODAY (VS)

woensdag 26 februari 2020

'KFC doet niets aan preventie van voedselverspilling'


Beste foodwatcher,

Als voedselwaakhond zijn wij natuurlijk tegen de nutteloze verspilling van ons voedsel. Helaas zorgt onder meer de fastfood-industrie niet alleen voor ‘snel voedsel’ maar ook voor 'snel weggooien'. Bij Kentucky Fried Chicken (KFC) wordt na 60-90 minuten bereide kip niet meer verkocht, dan is die ‘te oud’. Volgens een medewerker van een Nederlands KFC-restaurant moet hij zes vuilniszakken kip per uur weggooien. Elke dag een paar containers vol. Al die kippen worden dus geslacht om erna domweg in de vuilnisbak te belanden…
foodwatch vindt dat dit echt niet langer kan. Denk jij er ook zo over? Steun ons, zodat we als onafhankelijke voedselwaakhond dergelijke misstanden aan de kaak kunnen stellen en aanpakken.



Samen staan we sterk!






Steun foodwatch



Hoe meer, hoe beter?

De meeste fastfoodketens zijn helemaal niet bezig met het aanpakken van voedselverspilling. Ze willen in de eerste plaats zo veel mogelijk verkopen.
Hoe meer kip per uur, hoe beter. Al na 2,5 minuten moeten de Chicken Buckets, Hot Wings of Crispy Strips van KFC op een dienblaadje worden gepresenteerd voor de wachtende klant. Al die gefrituurde kip moet onafgebroken klaarliggen in ‘warmhoudkasten’, zodat medewerkers er enkel naar hoeven te grijpen en het direct kunnen verkopen. Die kasten moeten elk moment van de dag helemaal gevuld zijn. Om die te vullen moeten de medewerkers eerst alle ‘oude kip’ eruit kieperen – die dus maar anderhalf uur lang bewaard mag worden.
In totaal zou KFC zo’n 2,5% van de producten weggooien. Dat lijkt weinig, maar als je weet dat KFC in Nederland alleen al 60 restaurants heeft, betekent dit op wereldschaal ongelooflijk veel verspilde kilo’s kip.




Geen preventie bij KFC

'KFC doet niets aan preventie van voedselverspilling', leg ik uit bij RTL Nieuws. In tegendeel, KFC houdt vast aan haar beleid om kip al na een uur weg te gooien, zoals ze zelf ook beamen: 'Bij KFC is het voor ons echt belangrijk dat onze klanten genieten van ons voedsel op zijn best. Dus als onze kip na 60-90 minuten onverkocht is, trekken we het terug uit de verkoop.' Is voedsel al na een uurtje echt niet goed genoeg meer?
KFC zorgt er via hun verspillingsbeleid voor dat ook het leven van de kippen wordt verspild. Hun lijden is dus voor niets geweest. KFC lag eerder al onder vuur vanwege het kippenleed: de kippen worden vetgemest zonder daglicht, zitten op elkaar gepropt en moeten in hun eigen uitwerpselen staan - met pijnlijke voetzweren tot gevolg. Een half jaar geleden beloofde het fastfood-bedrijf om tegen 2026 te stoppen met het kweken van 'plofkippen' en het dierenleed te verzachten. Dit doen ze trouwens alleen in Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en Zweden. Hoe zit het met de overige miljoenen kippen die wereldwijd onder barre omstandigheden worden vetgemest, om erna in de vuilnisbak te belanden? 
________________________________________________________________________________



1.000.000 vrachtwagens vol voedsel

In Europa verspillen we 88 miljard kilo voedsel per jaar. Hiermee kan je 1 miljoen vrachtwagens vullen. Dit is een file van vrachtwagens van Amsterdam tot aan Barcelona. Per persoon verspillen we in Nederland zo'n 173 kg voedsel per jaar. Dat komt overeen met om de 4 dagen een heel brood weggooien.
We verspillen niet alleen het voedsel, maar ook de grondstoffen, dieren, energie, tijd en geld die nodig zijn om het te produceren. 
 


Nederland wil tegen 2030 de voedselverspilling halveren. Dan zal ook de fastfood-industrie mee moeten werken, in plaats van na elk uur alle producten naar de vuilnisbak verbannen. foodwatch roept de industrie op om te stoppen met deze verspilling! #lovefoodhatewaste


Met vriendelijke groet,
Elif Stepman,
Campaigner


"KFC doet niets aan preventie voedselverspilling"


Wordt dit bericht niet goed weergegeven? Klik dan hier
Logo Foodwatch

maandag 24 februari 2020

Meesterlijk! / Kunsthal t/m 29 maart

Met de tentoonstelling ‘Meesterlijk!’ presenteert de Kunsthal Rotterdam vanaf 7 december 2019 een groots overzicht van vier eeuwen schilderijen en tekeningen van beroemde meesters als Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Delacroix, Pissarro, Saenredam, Goltzius en Basquiat. Ook is werk te zien van minder bekende kunstenaars als Cornelis Saftleven en Joseph Augustus Knip. ‘Meesterlijk!’ is de derde tentoonstelling in de serie van drie die de Kunsthal in het kader van ‘Boijmans bij de Buren’ laat zien.
Ruim 130 werken uit de collectie Museum Boijmans Van Beuningen belichten de bijzondere wisselwerking tussen schilder- en tekenkunst en laten de liefde zien van de grote meesters voor tekenen. De tekeningen lijken je dichterbij de kunstenaar te brengen en zijn vaak veel vrijer en intiemer dan de schilderijen die we van deze meesters kennen. ‘Meesterlijk!’ toont het grote meesterschap van kunstenaars die in beide kunstvormen uitmuntten. Zo kan de bezoeker steeds het geschilderde en getekende werk van een kunstenaar vergelijken. Soms gaat het daarbij om een directe relatie tussen de tekeningen en schilderijen, zoals bij het Portret van de familie Lütjens door Max Beckmann, waarvan een reeks van getekende portretstudies wordt getoond.

Werken in de tentoonstelling

Eugène Delacroix, Dansende Marokkaan, collectie Museum Boijmans Van Beuningen. Bruikleen: Stichting Museum Boijmans Van Beuningen 1940 (voormalige collectie Koenigs).
Eugène Delacroix, Dansende Marokkaan, collectie Museum Boijmans Van Beuningen. Bruikleen: Stichting Museum Boijmans Van Beuningen 1940 (voormalige collectie Koenigs).
Eugène Delacroix, Portret van een jonge vrouw (Madame de Conflans), collectie Museum Boijmans Van Beuningen. Bruikleen: Stichting Museum Boijmans Van Beuningen 1940 (voormalige collectie Koenigs).
Eugène Delacroix, Portret van een jonge vrouw (Madame de Conflans), collectie Museum Boijmans Van Beuningen. Bruikleen: Stichting Museum Boijmans Van Beuningen 1940 (voormalige collectie Koenigs).

Onlosmakelijk verbonden

Schilderen en tekenen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De traditionele opleiding voor een schilder begon met pen, penseel, potlood, krijt en papier. Tekenen was de eerste stap om de wereld om ons heen te leren vastleggen. Pas wanneer studenten het tekenen meester waren kon worden begonnen met olieverf, doek en paneel. Maar het was niet alleen het ideale middel om vaardigheden te verkrijgen. Volleerde schilders gebruikten tekeningen om de compositie van hun schilderijen uit te testen en om studies te maken van landschap, mensen, dieren, planten en andere zaken die ze later konden toepassen in hun geschilderde werken.
Camille Pissarro, Les Coteaux d'Auvers, 1882, collectie Museum Boijmans Van Beuningen.
Camille Pissarro, Les Coteaux d'Auvers, 1882, collectie Museum Boijmans Van Beuningen. Meer informatie

Van voorbereiding naar eigen kunstvorm

In eerste instantie was de tekenkunst louter bedoeld als voorbereiding, maar al gauw kwamen er kunstenaars die de tekenkunst zelfstandig gingen gebruiken. Al tenminste vanaf de zeventiende eeuw waren er meesters die zich er speciaal op gingen toeleggen. Dat kon zijn omdat het beter bij hun talenten en interesses pasten, maar ook omdat er langzaam een eigen markt voor kwam. In de daarop volgende eeuwen ontwikkelde de tekenkunst zich tot een eigen kunstvorm, maar het bleef daarnaast altijd nauw verbonden met de schilder- en beeldhouwkunst. Toen in de twintigste eeuw de kunst zich niet alleen meer ging baseren op de reële wereld, bleef de tekenkunst een vast bestanddeel van de beeldende kunst.

Wereldberoemde collectie tekeningen

De collectie tekeningen van Museum Boijmans Van Beuningen is een van de belangrijkste ter wereld en wordt vanwege haar gevoeligheid voor licht maar zelden getoond. In de tentoonstelling ‘ Meesterlijk’ in de Kunsthal wordt een selectie van de mooiste werken op papier voor even uit hun dozen gehaald om daarna weer voor jaren te worden opgeborgen.
De tentoonstelling wordt samengesteld door conservator Friso Lammertse en maakt onderdeel uit van ‘Boijmans bij de Buren’, een stadsbreed project om de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen tijdens de renovatie zichtbaar te houden. ‘Boijmans bij de Buren’ wordt mogelijk gemaakt door stichting droom en daad.

De extase van Theresia, Bernini’s meesterwerk, is een fascinerend beeld om méérdere redenen

  
   
 De extase van Theresia, Bernini’s meesterwerk, is een fascinerend beeld om méérdere redenen 



 De heilige Theresia is in extase, haar mond iets open, haar ogen dicht en weggedraaid. Liet Bernini zich inspireren door dat ándere grote genot?

 
De heilige Theresia is in extase, haar mond iets open, haar ogen dicht en weggedraaid. Liet Bernini zich inspireren door dat ándere grote genot? 
Een toonbeeld van ingetogenheid is het niet, de Santa Maria della Vittoria in Rome. Integendeel, de decoraties van het interieur van de barokkerk aan de Via Venti Settembre lijken samengesteld door iemand met compulsief dwangmatige neigingen. Gekleurd marmer, vergulde kapitelen, blinkende lijsten en dartele engeltjes: hier bleef nog geen centimeter onversierd. Nee, wie houdt van strak en eenvoudig, kan de Santa Maria della Vittoria beter overslaan, ware het niet dat er links voorin, in het transept, in de Cornarokapel, een sculptuur staat, zweeft eigenlijk, behorend tot de knapste ooit door mensenhanden gemaakt; een beeld van de hand van de vooraanstaandste maker van zijn tijd, Gian Lorenzo Bernini. De extase van St.-Theresia van Ávila (1645-52) heet het. Die met die engel, ja. Die van het or… maar wacht, we lopen op de zaken vooruit.
Het is een kapel die in iedere reisgids wordt vermeld onder het kopje ‘niet te missen’, terecht. Het hart wordt dus gevormd door die marmeren non in een marmeren gewaad geflankeerd door een marmeren engel met een speer, van marmer. Ze rusten op een stenen wolk en worden beschenen door neerdalende koperen zonnestralen en, op zonnige dagen, door echte zonnestralen, afkomstig uit een aan het oog onttrokken venster – dat laatste gebeurt trouwens pas sinds kort weer: jarenlang was het venster bedekt met een dermate dikke laag duivenstront dat geen daglicht tot de kapel doordrong, goddelijk of anderszins.
De beelden staan in een poppenkast van gekleurd marmer: zwart, rood, groen en worden geflankeerd door loge-achtige ruimten met gebeeldhouwde reliëfs: dat zijn de kardinalen van de Cornaro-clan, de naamgevers van de kapel. Daarboven, onder het plafond: een schildering van een hemel met wolken en loungende engelen.  Ze kijken toe hoe hun soortgenoot op het punt staat Theresia’s hart te doorboren.  Zo kan-ie wel weer, hoor je ze roepen, kom nu maar weer terug. Schildering, reliëfs en sculpturen smeedde Bernini samen tot een ingenieus totaalkunstwerk. De Italiaanse kunstenaar dient nu samen met Caravaggio als publiekstrekker van een tentoonstelling over de vroege barok in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Gian Lorenzo Bernini, ‘De extase van St.-Theresia van Ávila’ (detail), 1652.Beeld Scala, Florence

Bewonderd en benijd

Toen Bernini aan De extase begon was hij net de vijftig gepasseerd, een tengere man met een smal gezicht en een blik die sinds zijn tienerjaren niet was veranderd; vurig was die blik, koortsig. Hij had zijn sporen verdiend. Hij was de meest bewonderde, en ook de meest benijde maker van zijn tijd, tussen die zaken bestond een verband, dat spreekt. Bernini had vier pausen gediend, en zou er nog vier dienen. Hij had prestigieuze publieke werken het licht doen zien, en ook daarvan kwamen er meer, waaronder de fonteinen op het Piazza Navona en het ovale plein met zuilenrijen voor de Sint Pieter. Bernini was beeldhouwer, architect, acteur, toneelschrijver en decor-ontwerper, maar vooral beeldhouwer. Hij had wezenlijke dingen aan de traditie van het hakken in marmer toegevoegd. Als begin-twintiger produceerde hij een reeks bustes en beelden die qua levensechtheid en dynamiek alles deden verbleken wat zijn landgenoten hadden geproduceerd, inclusief Michelangelo, met wie Bernini werd vergeleken, en die hij adoreerde, en vaak overtrof.
Bernini’s David-sculptuur (1623-24), bijvoorbeeld, was veel levendiger dan die van zijn voorbeeld. Meer psychologisch doorvoeld ook. Ziet Michelangelo’s David eruit als een kogelstoter, wachtend op het fluitsignaal; die van Bernini is echt een jongen in het vuur van de strijd. De gefronste wenkbrauwen, het verbeten mondje – alles aan hem ademt inspanning en concentratie. Wie in de Villa Borghese voor deze David staat, kijkt toch even over zijn schouder om zich ervan te verzekeren dat Goliath er niet plotseling aankomt. Het David-beeld belichaamt ook een van Bernini’s terugkerende obsessies: het publiek, over wie hij totale controle wenste te hebben, maar niet had. Ze bekeken zijn werk nooit vanaf het daarvoor bestemde standpunt, de lastpakken! Zijn beelden zouden pas volledig tot hun recht komen, meende Bernini, wanneer hij ook hun omgeving construeerde. Zo gebeurde in De extase van Theresia, een exemplarisch werk voor de (beeldhouw)kunst van de barok.
Zulke kunst, waarvan Rome de kraamkamer was, stond deels in dienst van de contrareformatie. Ze diende de band van de gelovigen met de kerk te verstevigen en hun religieuze geestdrift aan te wakkeren. In de praktijk betekende dat: veel schilderijen en beelden van heiligen en martelaren, verbeeld op een manier die raakte. De strijd om het hart van de kijker, gecombineerd met de strijd om opdrachten en prestige tussen kunstenaars onderling, zorgde voor sculpturen die retorischer en hoogdravender oogden dan die van weleer. In de De extase vond deze tendens een van zijn hoogtepunten.

Cornaro-kapel

De opdracht kwam voor Bernini op een precair moment. Voor het eerst in zijn leven was hij uit de gratie gevallen bij het pausdom. Zijn staat van ongenade had weinig te maken met zijn persoon of werk, en alles met de betrekkingen tussen de zittende paus, Innocentius X (bekend van het beroemde Velazquez-portret), van het geslacht Pamphilj, en zijn voorganger, de nepotistische Urbanus VIII, een Barberini. Innocentius had het land aan de Barberini’s, en iedereen die goed was met Urbanus cum suis diende het veld te ruimen, te beginnen met diens architect en officieuze kamerheer, Bernini. Al snel vond men een stok om hem mee te slaan. Zijn campanile van de Sint-Pieter (de linker) vertoonde scheuren, een euvel dat Bernini’s vijanden hem in de schoenen wisten te schuiven (een commissie stelde later vast dat de scheuren kwamen door een zwakke fundering en Bernini geen blaam trof): zo werd Cavaliere Bernini effectief kaltgestellt. Voordeel: hij had zijn handen vrij voor externe klussen. Een ervan was de Cornaro-kapel
De ruimte dankte haar naam aan de opdrachtgever: kardinaal Federigo Cornaro, patriarch van Venetië (cornaro is Venetiaans dialect voor hoek; denk aan: ‘corner’). In de linkerzijde van het transept van de Santa Maria della Vittoria bezat hij een grafkapel die hij door Bernini liet decoreren. Het mocht wat kosten, wat het ook deed: 12.089 scudi, om precies te zijn, omgerekend bijna een half miljoen euro. Alles bij elkaar spendeerde Bernini zeven jaar aan het project, dat werd gezien als een triomf. Lang heeft de kardinaal er niet van kunnen genieten. Een jaar nadat de kapel was opgeleverd overleed Federigo.
De Cornaro kapel van Bernini.Beeld Oberlin College
Het middelpunt van de kapel was de lievelingsheilige van de kardinaal: Theresia van Ávila (1515/82), de Spaanse hervormer van de karmelieter-orde en mystica, die kort ervoor was gecanoniseerd. Haar leven kende een nogal zonderling verloop. Als twintiger was Theresia geveld door een onverklaarbare ziekte, een sterk progressief malheur, dat haar zelfs jaren in een staat van ‘schijndood’ zou hebben gebracht, een coma, tot ze van de ene op de andere dag genas. Op haar ziekbed ontving Theresia haar eerste goddelijke genaden, en ook na haar herstel had ze mystieke ervaringen, waaronder levitaties (contemporaine medici concludeerden uit Theresia’s zeer gedetailleerde geschriften dat ze leed aan epilepsie). Tijdens een van deze genaden, zo noteerde Theresia, verscheen aan haar een engel (‘niet lang maar kort en heel knap’) met een gouden speer met een punt van vuur: ‘Deze [de speer dus] duwde hij verscheidene malen in mijn hart, zodat hij mijn ingewanden penetreerde. Toen hij hem eruit trok nam hij ze mee, en liet me vervuld van een grote liefde voor God. […] De pijn was zo hevig dat ze me deed kreunen. De zoetheid van de intense pijn was dusdanig dat je niet wenste dat hij stopte. Dit was geen fysieke pijn, maar spirituele pijn, hoewel het lichaam er ook een deel in had.’
In zijn sculptuur combineerde Bernini het verhaal van de transverberatie (de doorboring) met een van Theresia’s befaamde levitaties. De non komt los van de grond als Linda Blair in The Exorcist. De jongensachtige engel tilt haar gewaad op waar hij de speer (eerder een pijl) in haar hart zal steken. Welbeschouwd is het weinig Theresia, en veel gewaad van Theresia hier. Het lichaam gaat schuil onder een cascade van stof. De golvende plooival, begrijpen we, symboliseert Theresia’s kolkende emoties. Drie lichaamsdelen zijn onbedekt: een voet, een hand en Theresia’s gezicht met de wijkende lippen en weggedraaide ogen. Ze ziet eruit alsof ze een aanval heeft. Maar eerlijk, die details zie je enkel op een reproductie. In de Cornaro-kapel zelf zijn ze nagenoeg onzichtbaar.
De hand van Theresia, een van de weinig zichtbare lichaamsdelen van de heilige, de rest wordt bedekt door haar glooiende gewaad, dat haar kolkende emoties symboliseert. Beeld Scala, Florence
Daar verschijnt De extase als een bleke maan. Wat vooral treft is de schijnbare gewichtsloosheid van Bernini’s beeld. Hoe is het mogelijk dat zoiets zwaars zo licht kan ogen? Het is een beeld met een efemere, spookachtige kwaliteit, en wie het ziet, verbaast het niks dat Shakespeare bij Bernini te rade ging toen hij een geest op het toneel wilde laten verschijnen. Het is de verbeelding van een visioen dat zelf ook oogt als een visioen, maar een visioen van wie? Van ons, uiteraard. Maar ook van de gebeeldhouwde Cornaro-voorvaderen in de theaterloges links en rechts. Ze zijn zichtbaar getroffen door wat zich voor hun neus afspeelt. Ze gesticuleren er druk over, als de oude mannen in de synagoge op een Rembrandt-ets. Speelt De extase van St.-Theresia van Ávila zich enkel af in hun hoofden? Dergelijke dubbelzinnigheden maken de beeldengroep uitermate fascinerend.

Orgasme

Er is nog een reden waarom Bernini’s beeld zo fascinerend wordt gevonden, een reden die weinig te maken heeft met artistieke criteria, en alles met seks: de Cornaro-kapel is, zoals Franco Mormando schrijft in zijn levendige studie Bernini: his life and his Rome, ‘de meest verbluffende peepshow in de kunstgeschiedenis’. En Theresia’s extase, menen velen, is een even rake als discrete weergave van een vrouw tijdens een orgasme. Niet iedereen trouwens. Specialisten in Italiaanse barokkunst zijn sceptisch wat de kwestie ‘o’ betreft. Ze zuchten vermoeid wanneer je erover begint. Niet wéér dat orgasme.
Maar is de klaarkomende Theresia werkelijk slechts een product van de verbeelding van geperverteerde, goddeloze 21ste-eeuwers? Misschien niet. Bernini heeft er in ieder geval alles aan gedaan om zijn Theresia zo sensueel mogelijk te maken. Zijn Spaanse mystica is niet de plompe en aardse vrouw van middelbare leeftijd zoals we die treffen op beeltenissen gemaakt tijdens Theresia’s leven, maar een schoonheid die de 20 amper lijkt te zijn gepasseerd; haar gezicht toont niet het minste spoor van de ziekte en zelfkastijding die de échte Theresia zeker zullen hebben getekend; haar gewaad is niet de stugge habijt van een ontberingen zoekende karmeliet, maar iets zachts en zijde-achtigs, als in een reclame voor bodylotion. Bernini geeft ons een bevallige Theresia, zoals hij ons ook bevallige andere heiligen gaf. En wie weet zelfs een erotische Theresia.
Het zinnelijke en het godsvruchtige sloten elkaar niet per definitie uit namelijk, nu niet, en toen ook al niet. Het oudtestamentische Hooglied staat bol van de erotisch getinte beeldspraak. Frasen als ‘laat Hem me zoenen met de zoenen van zijn mond’ en ‘je borsten zijn twee kalveren van een gazelle’ (vreemde borsten zijn dat trouwens), werden door toegewijde monniken gezien als allegorieën voor de vereniging tussen God en ziel, de maagd Maria en God en, belangrijk in deze context, God en gelovige, de unio mystica. In het Theresiabeeld zou je een voortzetting hiervan kunnen zien. Het woord werd steen.
Maar er bestaat een logischer argument waarom seksuele climax Bernini wel degelijk door de kop stak toen hij zijn Extase ontwierp; een argument dat alles te maken heeft met retoriek en inlevingsvermogen. Ga maar na: Theresia had een transverberatie meegemaakt, al gaf ze direct toe dat woorden tekortschoten om die ervaring te delen. Bernini had zoiets niet meegemaakt, en, net zo belangrijk, zijn stadgenoten evenmin. Hun harten waren niet doorboord door een engel met een gouden speer; zij wisten niets van het zoete gevoel. Wat ze wél kenden was dat andere zoete gevoel. Door dát te verbeelden, moet Bernini zich gerealiseerd hebben, benaderde hij Theresia’s extase zo dicht als voor een kunstenaar mogelijk was. Oh, God.
Caravaggio-Bernini. Barok in Rome. Rijksmuseum, Amsterdam, t/m 7 juni
 

Roep de autoriteiten in de VS op om alle aanklachten tegen Julian Assange te laten vallen omdat hij alleen maar gebruikmaakte van zijn recht op vrije meningsuiting. Amnesty International

zondag 23 februari 2020

En Syrie, un père apprend à sa fille à rire chaque fois qu'une bombe explose

Salwa a trois ans et, en Syrie, elle ne connaît que la guerre. La région d'Idlib où elle est née vit une période de terreur intense. Parce qu'il ne supporte pas que la fillette ait peur, son père a inventé jeu au milieu de ce pays en plein chaos : chaque fois qu'une bombe explose, il faut éclater de rire.

En Syrie, un père apprend à sa fille à rire chaque fois qu'une bombe explose

Op de huid van de overlevenden van een Duitse vuurzee / NRC



Sinclair McKay: Vuur en duisternis. Het bombardement op Dresden. (Dresden. The Fire and the Darkness)
Atlas Contact, 416 blz. € 29,99
Bombardement van Dresden Het waarom van dit drama, dat aan 25.000 mensen het leven kostte, is nog altijd omstreden. Daarom vertelt de Britse historicus Sinclair McKay de geschiedenis aan de hand van ooggetuigen, wat een aangrijpend boek oplevert.
Na het bombardement stonden er alleen nog ruïnes in het centrum van Dresden
Na het bombardement stonden er alleen nog ruïnes in het centrum van Dresden Foto Corbis/Getty
Aan gruwelijke details geen gebrek. In de nacht van 13 op 14 februari 1945, als de bommen boven Dresden even niet vallen, besluit Eva Klemperer haar schuilkelder te verlaten. Ze is een verstokte roker en hunkert naar een sigaret. ‘Ze had een pakje sigaretten bij zich, maar geen lucifers’, schrijft Sinclair McKay in Vuur en duisternis. ‘Ze zag op de zwarte grond iets gloeien en wilde haar sigaret eraan aansteken. Het was een brandend lijk.’
Ruim honderd pagina’s eerder heeft de Britse historicus en literatuurcriticus Sinclair McKay al verteld over een bemanningslid van een Britse bommenwerper dat een ander toestel in stukken had zien vallen. ‘Het windscherm van zijn eigen kist werd geraakt door delen van het toestel – maar onmiddellijk realiseerde hij zich dat het geen metaal was wat hij zag, maar vlees: stukken van dode bemanningsleden, bloed en spierweefsel, die in de ijskoude buitenlucht aan het glas bleven kleven, zodat de mannen in de cockpit de hele reis van honderden kilometers naar de basis naar de stoffelijke resten moesten kijken.’
En toch: wie zich vandaag een voorstelling probeert te maken van het geallieerde bombardement op Dresden, een stad die vaak in één adem wordt genoemd met Coventry en Rotterdam, moet het in belangrijke mate hebben van zijn eigen verbeeldingskracht. De geschiedenis lijkt ter plekke zorgvuldig te zijn weggepoetst. Monumentale gebouwen als het Zwingerpaleis (nu een museum), de Semperoper en de Frauenkirche zijn herbouwd en verschaffen de stad een adembenemend aanzicht vanaf de Elbe.
Maar anders dan in het geval van Coventry en Rotterdam is er die morele vraag, want dit is een Duitse stad. Sinclair McKay stelt hem zelf maar meteen in zijn voorwoord: ‘Als we oog hebben voor het lijden van al die duizenden mensen – vrouwen, kinderen, ontheemden, ouden van dagen –, gedurende die nacht en de dagen daarna, doen we dan iets af aan de afschuwelijke misdaden die sinds de opkomst van het nationaal-socialisme werden gepleegd?’ Bij het Brits-Amerikaanse bombardement kwamen naar schatting zo’n 25.000 mensen om het leven.
McKay onthoudt zich van expliciete oordelen, anders dan de Duitse historicus Jörg Friedrich, die in 2002 de aandacht trok met Der Brand. Zijn boek was aanleiding voor heftige discussies. Friedrich gebruikte woorden die deden denken aan de nazi-misdaden tegen de Joden. Zo omschreef hij de schuilkelders van de Duitse burgers als ‘crematoria’.
Verwacht van Sinclair McKay geen verhandeling over de legitimiteit of de effectiviteit van Dresden als doelwit. Hij beperkt zich tot de mededeling dat er in de stad een fabriek (Zeiss Ikon) was die instrumenten maakte voor het Duitse leger en dat precisiebombardementen technisch niet mogelijk waren. McKay weet: ‘herdenken is een mijnenveld’ en extreem-rechts gebruikt ‘Dresden’ heden ten dage voor eigen gewin. Om te voorkomen dat het verleden wordt ‘gekaapt’ wil hij ‘luisteren naar de mensen die erbij waren’.
Een van hen is Victor Klemperer, die met zijn vrouw Eva, tot de laatste Joden in de stad behoorde. Victor heeft al een zware dag achter de rug als de bommenwerpers opstijgen: hij heeft zo’n zeventig Joden die nog resteren in Dresden het bericht moeten brengen dat ze de volgende dag op transport gaan.
Miles Tripp, een Britse bommenrichter, heeft ’s middags op zijn motor een tripje gemaakt vanaf de RAF-basis waar hij is gelegerd. In een bibliotheek pakt hij wat dichtbundels. Tripp herinnert zich later dat de gedichten ‘een onbewuste poging waren om aan een eerder veiliger bestaan te raken. Want ik las gedichten die ik op school mooi had gevonden.’ Ongeveer vier op de tien geallieerde bemanningsleden van de bommenwerpers werden gedood, raakten zwaargewond of werden gevangen genomen.
Door de rijkdom aan details en de aansprekende getuigenissen voor, tijdens en na het bombardement, van steeds dezelfde ‘hoofdpersonen’, heb je als lezer het gevoel dat je de betrokkenen dicht op de huid zit. Het zijn gewone mensen, zoals Marielein Erler die samen met haar man maar liefst zes koffers met kleren heeft gepakt en een kist met porselein naar de kelder heeft gebracht. En zoals Mischka Danos, een jonge Let, die als natuurkundige tijdens de tweede aanvalsgolf iets doet wat een ander niet zou bedenken: hij schuilt ín een bomkrater.
Maar McKay zoomt ook in op hoofdrolspelers onder wie de Britse commandant Arthur Harris, die gelooft dat massale bombardementen het moreel van de Duitsers zullen breken, en Gauleiter Martin Mutschmann, die het niet nodig vindt de bevolking te voorzien van goede schuilkelders.
Het bijzondere aan dit boek is dat er veel meer verhalen in worden verteld dan alleen die over het bombardement. Het laat óók zien hoe de Joden stap voor stap worden buitengesloten. Filoloog Victor Klemperer raakt eerst zijn baan als hoogleraar aan de universiteit kwijt, dan mag hij de bibliotheek niet meer in, geen (Arische) werkster meer inhuren en uiteindelijk wordt zelfs zijn typemachine afgepakt. Later zou hij zijn oorlogsdagboeken publiceren.
Door in te zoomen op enkele beeldende kunstenaars, onder wie Otto Dix, vertelt McKay over de houding van de nazi’s ten aanzien van cultuur. Dix vocht als vrijwilliger in de Eerste Wereldoorlog en schilderde zijn afschuw over wat hij had gezien: soldaten als skeletten. Zijn werk werd geselecteerd voor de eerste tentoonstelling van entartete Kunst in het Raadhuis van Dresden in 1933 – al heette het toen niet zo.
Vervolgens lees je ook hoe het veel van al die mensen verging na het bombardement. En hoe de stad weer werd opgebouwd. Daarbij is een rolletje weggelegd voor een jonge KGB-agent, die vloeiend Duits spreekt. Hij spaart voor een auto. En hij drinkt graag het lokale Radeberger bier. Zijn naam: Vladimir Poetin.