woensdag 30 oktober 2019

Een taal leren is een topprestatie, en peuters kunnen dat


Hersenen en taal

Een taal leren is een topprestatie, en peuters kunnen dat

Beeld Corbis via Getty Images
Taal vereist in de hersenen complexe processen. Toch krijgt een peuter de eerste beginselen onder de knie voor hij zijn veters kan strikken, wat een stuk eenvoudiger is.
Je hand is bijna je hond
je huid is bijna je huis
je vorm is bijna je worm
je gedicht is bijna wat je gedacht had
Dit korte gedicht ‘Gedacht’ van Gerrit Kouwenaar (uit ‘Data/decors’, 1971) is een favoriet van Peter Hagoort. Omdat het de rijkdom van het menselijk taalvermogen laat zien. “Wij kunnen met een beperkt aantal klanken oneindig veel uitingen vormen. Het klankverschil kan miniem zijn, zoals in huid en huis, maar het levert totaal verschillende betekenissen op.”
Het is een unieke menselijke eigenschap. Die heeft zijn evolutionaire bouwstenen – sommige genen die de mens zijn spraakvermogen geven, vind je al bij zangvogels – maar die oneindigheid in taal ontstaat pas bij de mens. Hagoort: “Bijen hebben ook een soort taal, in danspatronen. Een bij kan met die dans andere bijen precies vertellen waar de honing te vinden is. Maar hij kan niets zeggen over de vorm of kleur van de bloem.”
Hagoort (65) is oprichter en directeur van het F.C. Donders Centre for Cognitive Neuroimaging in Nijmegen én directeur van het aanpalende Max Planck Instituut voor psycholinguïstiek. Een toonaangevende wetenschapper in hersenen en taalontwikkeling. Zijn vakgebied is in korte tijd ingrijpend veranderd.

Simulaties op een laptop

Dertig jaar geleden promoveerde Hagoort op onderzoek naar de taalvermogens van afasiepatiënten. “Er waren toen nauwelijks experimentele methoden voor onderzoek. Om te zien hoe taal werkt in de hersenen, keken we vooral naar mensen met een hersenbeschadiging. Nu kunnen we met scan-apparatuur de hersenen in actie zien, onder omstandigheden die we zelf in de hand hebben. Bovendien hebben we nu kennis van de genetische instructies voor taalvermogens. En we kunnen op een laptop simulaties draaien waarvoor je vroeger een kanjer van en computer nodig had.”
Bijgevolg is het aantal disciplines in het onderzoek naar taal enorm gegroeid. Het onderzoeksgebied strekt zich nu van taalkunde tot genetica en informatica. Dat het Max Planck Instituut ooit een afdeling genetica zou huisvesten, was twintig jaar geleden ondenkbaar, zegt Hagoort, maar het is nu een feit.
Die disciplines hebben hun eigen taal, jargon, en er was behoefte om hun kennis bij elkaar te brengen. Dat is dit jaar gebeurd in een zomerschool voor studenten, promovendi en postdocs van de Nijmeegse instituten. De kennis die toponderzoekers uit binnen- en buitenland daar presenteerden is onder redactie van Hagoort gebundeld in een stevig overzichtswerk: ‘Human language’ (uitgegeven door MIT Press).

De hersenen zijn plastischer dan gedacht

Klassiek is de wetenschap die zegt dat er in de hersenen twee gebieden zijn voor het begrijpen en het produceren van taal: het centrum van Wernicke en het centrum van Broca. En dat er tussen die twee gebieden een verbinding zit. Klaar.
Maar incorrect, zegt Hagoort: “We weten nu dat er meer hersengebieden betrokken zijn dan alleen die twee, dat er meerdere verbindingen zijn, en dat de werkverdeling tussen hersendelen anders is. Neurologen hebben in het verleden taal gereduceerd tot het begrijpen en produceren van woorden. Maar woorden hebben een samenhang, en hun betekenis hangt af van context, intonatie enzovoort. Taal is veel meer dan woorden reproduceren.”
Duidelijk is nu ook dat het aanwijzen van hersengebieden voor bepaalde functies te simpel is. De hersenen zijn plastischer dan gedacht. Levend bewijs zijn blinden die een taal leren. Ook zij gebruiken die klassieke centra in de hersenen. Maar scans laten zien dat ook hun visuele cortex actief is bij het verstaan en bezigen van taal. Dat hersengebied heeft toch niets te doen en kan wel een handje helpen, is het idee.
Er is gekeken of dat ook gebeurt bij doven. Niet met hun visuele cortex natuurlijk, maar met hun auditieve cortex. En ook die blijkt voor andere taken te worden ingezet, vooral visuele taken, wat mogelijk kan helpen bij het leren van gebarentaal.
Hagoort: “We noemen dat neuraal darwinisme: een gevecht om beschikbaar hersenweeefsel in te zetten voor al die funties die we moeten uitoefenen. Daarom: als je doven wilt helpen met een cochleair implantaat, moet je het snel doen. Want voor je het weet is de auditieve cortex iets anders aan het doen.”

Innerlijke drang zet de hele taalmachine in werking

Nu onderzoekers het brein in actie kunnen zien, blijkt taal veel complexer dan gedacht. En daarmee nog indrukwekkender, zegt Hagoort: “Een kind leert zonder formele scholing in een paar jaar een taal beheersen. Het kan woorden en zinnen begrijpen en produceren voor het twee getallen kan optellen of zijn veters kan strikken. Terwijl taal in het brein extreem complexe processen vergt.”
Er is geen dier dat bij de mens in de buurt komt, zegt de Nijmeegse onderzoeker: “Mensen denken meteen aan primaten, omdat die het dichtst bij ons staan. Maar als je taal wilt onderzoeken, kun je beter kijken naar zangvogels of vleermuizen. Maar ook daar vind je slechts elementen, en niet de oneindige rijkdom van de menselijke taal.
“De mens heeft een ingebouwde drang tot communiceren. Als een chimpansee naar een banaan wijst, doet hij dat met één doel: die banaan te pakken krijgen en opeten. Een peuter kan naar iets wijzen om je een verhaal te vertellen. Die wil communiceren. Die innerlijke drang zet de hele taalmachine in werking.”

Naar de wereld kijken als een peuter

Acht maanden oud begrijpt de peuter een paar woorden. Een jaar later beheerst hij er honderden. En tegen de tijd dat hij naar groep 1 gaat, telt zijn vocabulaire tenminste zesduizend woorden.
“Dat een kind dit kan is een wonder”, zegt Sarah Kucker. “Het gaat in de eerste twee, drie jaar van een leven heel snel. En we komen er langzamerhand achter hoe het werkt.” Kucker is assistant professor aan Oklahoma State University in de VS. Voor het overzichtswerk ‘Human language’ (zie hoofdverhaal) schreef zij een hoofdstuk over de eerste stappen in een taal: woordjes leren.
Je belandt in Verweggistan en loopt een eindje op met een herder daar. Op een gegeven moment wijst die naar een heuvel, waarop zich een beest vertoont met vier poten, lange oren en een wit oplichtend achterwerk. Gavagai, zegt hij. Wat betekent gavagai? Het zou ‘konijn’ kunnen zijn, maar ook ‘heuvel’, of ‘het gaat regenen’, of ‘kom een hapje eten’.
Kucker: “Dit is de eerste horde die ook een kind moet nemen: je moet een woord koppelen aan een betekenis. Volwassen kunnen terugvallen op hun ervaring, zelfs in een vreemd land, onwaarschijnlijke betekenissen uitsluiten en tot de meest waarschijnlijke komen. Een peuter weet nog niet eens welke dingen met een woord kunnen worden aangeduid.”
De wetenschap heeft tot nu toe te veel de taalervaringen van volwassenen op kinderen geplakt. Terwijl kinderen een heel andere kijk op de werkelijkheid hebben. Ook letterlijk, zegt Kucker: “Peuters hebben een groot hoofd en korte armpjes. Als een peuter iets in hand pakt en bekijkt, dan is zijn hele gezichtsveld gevuld met dat ene voorwerp. Wij volwassenen zien intussen nog allerlei andere dingen, een peuter alleen dat ene ding. Dus als hij tegelijk een nieuw woord hoort kan hij dat makkelijk koppelen.”
Wetenschappers leren nu naar de wereld te kijken zoals een taallerende peuter doet. Al valt dat niet mee, zegt Kucker, en wijst op een experiment van Duitse en Amerikaanse collega’s. Daarin kregen proefpersonen in een eerste ronde twee objecten te zien, A en B, en een onbekend woord: dax. In de tweede ronde zagen ze opnieuw B maar nu samen met een nieuw object, C, en weer een nieuw woord: pid. In de derde en laatste ronde kregen ze alle drie de objecten voor hun neus, en de opdracht om de wug aan te wijzen.
Wat is de beste kandidaat voor wug? Volwassenen, in dit experiment zowel eerstejaars studenten als ervaren onderzoekers, kiezen voor B. Hun redenering: omdat B in beide eerdere ronde voorkwam, is in ronde 1 A de beste kandidaat voor dax, en in ronde 2 C de beste kandidaat voor pid. Dan moet B wug zijn.
Geen speld tussen te krijgen. Maar kinderen kiezen eerder voor A danwel C. Hun redenering lijkt te zijn: wug is een nieuw woord, en B is al twee keer langsgekomen en dus een oud voorwerp; A of C past beter bij dit nieuwe woord.
Kucker: “Kinderen leren taal anders dan volwassenen. Het is bij hen bovendien verbonden met hun lichamelijke en cognitieve ontwikkeling. En het begint weliswaar met het koppelen van een woord aan een voorwerp, maar vervolgens moet een kind die betekenis vasthouden en kunnen reproduceren, en het moet ontdekken wat leren is. Als een kind twee jaar oud is gaat het categorieën vormen. Het weet dan dat ‘bal’ niet alleen deze ene bal aanduidt, maar ook andere ballen. Het gaat patronen vormen en leert dat de toonhoogte waarop het woord wordt uitgesproken kan vertellen wat er deze bal aan de hand is.”
Het zijn complexe processen, zegt Kucker, en het helpt als ouders die stimuleren. “Vroege taalactiviteiten helpen het leren.” En een meertalige omgeving? “Die kan zeker geen kwaad. Hier in de VS groeien de meeste kinderen op met maar één taal, en komen pas op school in aanraking met andere talen. Gevolg is dat je die taal weer woordje voor woordje gaat leren. Kinderen die in hun jonge jaren meer talen hebben gehoord, gaan veel sneller patronen ontdekken.”

Lees ook:

‘Aan het eind van deze eeuw is het aantal talen op de wereld gehalveerd’

In zijn afscheidsrede ‘Terug naar Babel’ blikt taalwetenschapper Pieter Muysken terug op ruim veertig jaar onderzoek. Hoe komt het dat de ene na de andere taal verdwijnt? En hoe erg is dat?

''Het gebeurt. Het bos laat het gebeuren. Bladeren worden geel en laten los. Zo is het. Ze wervelen weg. Zo is het.''


zondag 27 oktober 2019

Maak lezen tot een missie voor dit land, het is hard nodig /Volkskrant

Maak lezen tot een missie voor dit land, het is hard nodig

Beeld Tzenko
Scholen, bibliotheken en instanties doen er alles aan om mensen aan het lezen te krijgen – zie de campagne Nederland Leest, die komende week begint. Maar het is bij lange na niet genoeg, ziet Henk Pröpper, en alleen Den Haag kan dat veranderen.  
Het afgelopen jaar kende een lawine aan rapporten over het probleem van laaggeletterdheid en ontlezing in Nederland. Wat blijkt? Meer dan in bijna elk ander westers land ontbreekt vooral onder jongeren en in toenemende mate bij ouderen de ‘leesmotivatie’. De Raad voor Cultuur, de Onderwijsinspectie en zelfs de Sociaal-Economische Raad roepen op tot een leesoffensief. De kloof tussen hooggeletterden en laaggeletterden groeit en daarmee ook de kloof tussen mensen die wel of veel minder toegang hebben tot essentiële informatie en kennis. De fascinatie voor de smartphone en Netflix doodt in menig gezin het gesprek en weerhoudt veel ouders van het voorlezen van hun kinderen. 
Lezen wordt vaak beleefd als een verplichting, niet als een kans of een verrijking. Op den duur, zo waarschuwen de rapporten, kan dit probleem grote economische en politieke gevolgen hebben. Dat mensen door goed en begrijpend lezen sterker empathisch gedrag vertonen, beter waarheid van onwaarheid kunnen onderscheiden, meer levensgeluk ervaren en gemiddeld beduidend langer en gezonder leven dan niet-lezers, is tot daaraan toe, maar dat laaggeletterdheid en ontlezing ongunstige economische effecten hebben, dat zou Den Haag toch wakker moeten schudden.
De Nederlandse overheid heeft de ambitie tot de kennistop van de wereld te behoren. Toch zijn meer dan twee miljoen mensen in Nederland laaggeletterd, een handicap die vaak van generatie op generatie wordt doorgegeven. Als het gaat om de arbeidsmarkt, spreekt men tegenwoordig – en dat klinkt heel professioneel – over de noodzaak van ‘21st century skills’, maar in veel gevallen hebben mensen nog moeite met ‘19th century skills’: lezen en schrijven. Niettemin maakte de problematiek van de eikenprocessierups dit jaar aanzienlijk meer los in politiek en media dan de pijnlijke constatering in al die rapporten dat er werkelijk een probleem is met het lezen in ons land.
Ondanks de inzet van honderdduizenden onderwijzers, leraren, bibliothecarissen, voorlezers op scholen, in crèches en ziekenhuizen, moeders en vaders, daalt de positie van Nederlandse leerlingen op internationale ranglijsten als het gaat om leesniveau en -plezier. Nu zijn die ranglijsten wellicht niet zo relevant. Belangrijker is wat wij kinderen en mensen ontzeggen als zij geen toegang krijgen tot wat vroeger de wereld van de verbeelding heette: de formidabele kracht van taal en boeken je aan het denken te zetten, je te verplaatsen in anderen, een andere wereld of een ander perspectief te ontdekken en dan het gevoel te hebben volledig te leven. En door dat alles een volwaardig burger te worden, een betrokken deelnemer aan onze samenleving, beter bewapend tegen nepnieuws en extreme ideeën en ideologieën.

Zoektocht naar het onbekende

Op de lagere school, lang geleden, was ik geïnteresseerd in de ontdekkingsreizen van Europese scheepvaarders. In de schoolbibliotheek zocht ik naar (geromantiseerde) scheepsjournaals die mij deden dromen en die een enorme levenslust aanwakkerden. Wie ooit bij Kaap de Goede Hoop heeft gestaan, waar twee oceanen elkaar ontmoeten – een magisch beeld –, kan zich iets voorstellen bij de hoop en de vrees van die scheepvaarders als zij wederom een kaap rondden, op weg naar… wat? Het idee in het geheel niet te weten wat er voor je zal opdoemen, welke wonderen of monsters daar liggen te wachten, maakte het lezen van die boeken tot een belevenis. Heerlijk en huiveringwekkend was het me te identificeren met een scheepsjongen voor wie letterlijk alles nieuw was. Vanaf dat moment was lezen voor mij een zoektocht naar het onbekende, en eigenlijk is dat altijd zo gebleven.
Beeld Tzenko
Als kind volgde ik het perspectief van de scheepsjongens, vaak slimme ventjes uit arme gezinnen die zich op reis onderscheidden door ambitie te tonen; in een enkel geval te leren lezen. Later kreeg ik oog voor andere figuren op het schip. In Nederlandse boeken waren dat, naast de schipper, de koopman en de dominee – waarbij het boekhouden en rekenen mij altijd voorkwamen als belangrijker activiteiten dan het kerstenen van ‘inboorlingen’ door de man van het woord, de man met de Bijbel. Rekenen vóór taal, en taal hooguit als instrument voor de hoogst denkbare orde: die van het koopmanschap. De Nederlandse politieke en economische visie wordt nog altijd, met trots, door die inschatting bepaald.
Ik moest daaraan denken bij het lezen van Civilizations, de nieuwe roman van de Franse auteur Laurent Binet (bekend van HhhH), waarin hij de westerse visie op de wereld geheel op zijn kop zet. Hij laat het Europa van Karel V (omstreeks 1530) koloniseren door Inca’s, die met verbazing kennisnemen van de gewelddadige politieke en religieuze conflicten op dit voor hen onbekende continent. Het meest geïntrigeerd zijn ze door wie ze de ‘getonsureerden’ noemen. Dit zijn overwegend fanatieke en lang niet altijd betrouwbare mannen met een geschoren kruin die in hun ogen verantwoordelijkheid dragen voor drie taken: de verheerlijking van hun god, de oogst van de donkere drank die zo goed smaakt (wijn) en het bewaren en onderhouden van ‘de bladeren die spreken’. Dat laatste achten ze het belangrijkst, want alle geheimen, aardse en religieuze, zo horen ze, liggen in die bladeren verborgen. 
De Inca’s beijveren zich dus om te leren lezen. Hun verhaal van de ontdekking van de Nieuwe Wereld is er een van toevlucht zoeken tot kennis, niet tot territorium, niet tot rijkdom, niet tot macht. Binets roman is een tegengeschiedenis die laat zien hoe anders de geschiedenis van Europa had kunnen verlopen. De roman bewijst ook dat ‘ontwikkeld’ en ‘onderontwikkeld’ verraderlijke concepten zijn – het ligt er maar aan wat je doet met je ontwikkeling, je mogelijkheden, welke ambities je hebt. Dat zou ons aan het denken moeten zetten.

Bij het begin beginnen

Een paar weken geleden berichtte de Volkskrant over het plan om ‘op Zuid’ in Rotterdam een iconisch gebouw te ontwikkelen. Voor deze ‘achtergestelde wijk’ zou het gezichtsbepalende complex, de ‘Cultuurcampus’, een inhaalslag kunnen betekenen door kennis, cultuur en toerisme te bundelen, zo is het idee. Interessant vond ik de reactie van Wim Pijbes, oud-directeur van het Rijksmuseum, nu directeur van stichting Droom en Daad. Hij vroeg zich af: voor wie is het gebouw eigenlijk bedoeld, voor de mensen van Rotterdam-Zuid, of voor mensen van buiten, toeristen, studenten? En wat zou het moeten zijn als je werkelijk aandacht hebt voor de bewoners van Zuid zelf? Vervolgens verwees hij naar bijzondere bibliotheken die zijn ontworpen door Nederlandse toparchitecten in Tianjin (Winy Maas), Doha en Seattle (Rem Koolhaas) en Birmingham (Francine Houben). Daar voegde hij een in al zijn soberheid superieure zin aan toe: ‘Begin ook op Zuid met lezen en schrijven, met taal.’
Die zin is een monument op zichzelf. En raakt de problematiek in het hart. Bijzondere gebouwen neerzetten is één ding, maar hoe zorg je ervoor dat de mensen in de wijk er werkelijk door worden opgetild? Een iconisch gebouw zou in de hoofden van de mensen moeten zitten, het is gemaakt van taal en het heet verhaal. Het vertelt dat je erbij hoort, dat je een rol hebt, dat er redenen zijn om trots te zijn, om te beginnen, om het avontuur te zoeken. Een bijzondere bibliotheek binnengaan is zo’n avontuur dat groter wordt met elk boek dat je raakt.
Dit verhaal begint bij het begin, bij het voorlezen van jonge kinderen, bij het inrichten van schoolbibliotheken, bij het motiveren van jonge en oudere mensen te lezen om te leren en te genieten en erbij te horen. Scholen, bibliotheken en organisaties als Stichting Lezen, Stichting Lezen & Schrijven, het Literatuurmuseum/Kindermuseum en de CPNB doen alles wat ze kunnen om mensen bij het lezen te betrekken. Programma’s als Kunst van Lezen, Tel mee met Taal en Bibliotheek op school zijn ook succesvol. Er is echter meer regie nodig om het tij te keren, en onze taal en het lezen zouden in politiek Den Haag op volledige inzet moeten kunnen rekenen. Onderwijs en Cultuur (beide pijlers van OCW) moeten er eer in stellen van begrijpend, invoelend lezen een gezamenlijke ‘missie’ te maken. Dit is geen kruistocht tegen rekenen, wel tegen de rekenaars, want zij rekenen verkeerd. Met al onze 21st century skills weten we nog altijd onvoldoende welk goud we in handen hebben met lezen. Het wordt tijd ons weer te buigen over de bladeren die spreken, en iedereen die kans te geven.

Nederland Leest

In de maand november staan scholen en bibliotheken in het teken van de CPNB-campagne Nederland Leest. Het thema is dit jaar duurzaamheid. Bij de campagne horen de door Onno Blom samengestelde bloemlezing Winterbloei, met natuurverhalen van Jan Wolkers (cadeau van de bibliotheken, voor leden en niet-leden), en een heruitgave van Borealis van Marloes Morshuis (gratis voor scholieren van groep 7 en 8 en vmbo-leerlingen in het eerste en tweede jaar).

Leesmonitor

Op Leesmonitor.nl van Stichting Lezen zijn tal van data, feiten en wetenswaardigheden te vinden over de ontwikkeling van het lezen en het leesgedrag in Nederland. De site baseert zich op wetenschappelijke onderzoeken, geeft inzichten en tips. Wat is leesmotivatie? Waarom lezen we minder boeken? Zijn er verschillen tussen jongens en meisjes? Waarom zijn voorlezen en vrij lezen belangrijk? Welke veranderingen in het leesgedrag ontstaan er door digitalisering? Hebben we werkelijk te maken met ontlezing of lezen mensen anders? De site gaat in op bestaande programma’s om mensen aan het lezen te helpen en laat ook zien waarom er hier en daar reden is voor optimisme: veel ouders staan nog altijd positief tegenover lezen; het plezier en het nut van voorlezen worden algemeen onderkend.

Feiten & cijfers

* De leestijd van jongeren van 13 tot 34 jaar is tussen 2013 en 2018 met een kwart gedaald. Jongeren tussen de 13 en 19 lezen het minst: 10 minuten per dag.
* Ouderen en vooral 65-plussers lezen het meest, tot wel anderhalf uur per dag. Er lijkt een generatiekloof te ontstaan.
* Mannen zijn sinds 2013 significant minder gaan lezen, terwijl de leestijd van vrouwen stabiel is.
* Het aantal leden van de bibliotheek daalde sinds het piekjaar 1994 gestaag van 4,59 miljoen (30 procent van de bevolking) naar 3,71 miljoen in 2017 (22 procent van de bevolking). Sindsdien is het aantal leden nagenoeg stabiel.
* De uitlening van gedrukte boeken is sinds 2000 meer dan gehalveerd: van 174 miljoen boeken tot 67,3 miljoen in 2017. De krimp betreft vooral volwassenen. Inmiddels worden er meer boeken uitgeleend voor kinderen dan voor volwassenen.
* De leesprestaties van Nederlandse kinderen zijn internationaal gezien nog altijd bovengemiddeld goed. Nederland wordt wel door steeds meer landen voorbijgestreefd. Twee op de tien 15-jarige leerlingen is laaggeletterd, ruim een op de tien is hooggeletterd.
* Nederland behoort met Frankrijk tot de weinige landen waar de leesprestaties de afgelopen jaren zijn achteruitgegaan. De kloof tussen zwakke en sterke lezers groeit.
* In Pisa, een internationaal onderzoek naar de leesvaardigheid van 15-jarigen, staat Nederland op de vijftiende plaats van 71 landen. De Nederlandse overheid streeft naar een positie in de top-5.

''Stilte voor de geboorte, stilte na de dood. Het leven is geluid tussen twee ondoorgrondelijke stiltes.'' Isabel Allende


vrijdag 25 oktober 2019

Hoe ziet het leven eruit in 2039? Natuurlijker, kalmer en flexibeler

    Design Op de Dutch Design Week in Eindhoven presenteert de voorhoede van designers hun kijk op de toekomst.
    Een ‘programmeerbaar gebouw' van het Rotterdamse architectenbureau MVRDV.
    Een ‘programmeerbaar gebouw' van het Rotterdamse architectenbureau MVRDV. Beeld Ossip van Duivenbode
    Natuurlijk staan er hippe prototypes van futuristische zelfrijdende auto’s met lichtgevende wielen. Natuurlijk zijn er allerlei experimenten waarbij mensen met virtual reality-brillen in de lucht staan te zwaaien. Maar op de Dutch Design Week, tot en met zondag in Eindhoven, vielen toch vooral heel andere ontwikkelingen op. De schreeuwerige techno-utopieën raken steeds meer uit de mode en maken plaats voor nieuwe ideeën. Maar hoe gaan we dan wél leven in 2039 als het aan de voorhoede van designers ligt?
    1. Natuurlijker

      Ook in Eindhoven is mycelium hét buzzword. Net als in veel recente boeken, TED-Talks en podcasts, hemelen diverse designers het gehypete natuurlijke en duurzame materiaal op. Volgens sommigen is het ‘het plastic van de toekomst’. Wat het is? Schimmel. Of nou ja, de draden van schimmels die in de natuur ondergrondse netwerken vormen, van soms wel kilometers groot. Het is het spul waar paddestoelen uit kunnen groeien. Als je de schimmels op de juiste manier kweekt, voedt en bewatert, kunnen ze in tal van vormen en gedaantes groeien, en diverse handige eigenschappen krijgen die productontwerpers wel kunnen gebruiken. Ze kunnen brandwerend en isolerend zijn, waterafstotend, desinfecterend, je kunt er bakstenen van maken die zichzelf kunnen repareren als ze beschadigd zijn, of leerachtig materiaal voor schoenen en tassen. Mycelium kan drijven en zelfs (een beetje) energie opwekken.
      De Delftse ontwerper Bob Hendrikx laat een soort kamer zien, die hij zelf heeft laten groeien met mycelium. In een week tijd is de kamer uitgegroeid tot enkele vierkante meters groot. „Tot nu toe parasiteert de mens op de planeet: alle materialen die we gebruiken zijn dood. Dit leeft, en hier moet je dus ook goed voor zorgen.” Je kunt de groei met behulp van sensoren meten, en vervolgens sturen of afremmen zodat het niet overwoekert. „Zie het een beetje als een Tamagotchi”, zegt Hendrikx. Als je de myceliumkamer niet voedt en bewatert, sterft hij. Of ‘zij’, want Hendrikx noemt het kamertje ‘Mollie’.
      Het ontwerp van de Delftse ontwerper Bob Hendrikx.
      Potentieel afstervend materiaal lijkt niet heel handig als je er huizen van wilt maken, nog afgezien van of het door de veiligheidstests komt. Voordat mensen massaal in dit soort schimmels gaan wonen, zijn we waarschijnlijk nog wel even verder, als het al ooit in industriële hoeveelheden geproduceerd kan worden. Maar de ideeën van Hendrikx staan zeker niet op zich. Bij veel exposities en presentaties gaat het over mycelium, en over het ontwerpen mét de natuur in plaats van alleen maar de natuur uitputten. Biodesign, in jargon.
      De Nederlandse ontwerper Teresa van Dongen toont lichtgevende materialen met bacteriën uit de fluorescente huid van diepzeedieren. Daar kun je bijvoorbeeld lampjes mee laten branden zonder stroom. Dat betekent wel dat je die bacteriën, net als het mycelium, in leven moet houden door ze wekelijks te voeden. „Maar als je een plant in leven kunt houden, moet dit toch ook lukken”, zegt Van Dongen. „In de toekomst vraag je misschien je buren om je lamp te voeren als je met vakantie bent.”
    2. Kalmer

      We krijgen het dus nog druk met het in leven houden van materialen. Verder gaan we het vooral mínder druk krijgen in de nabije toekomst, als het aan veel designers ligt. Opvallend veel ontwerpen draaien om kalmte, rust, ontstressen, even helemaal uitstaan. Misschien ook niet heel vreemd in een tijd waarin bijna een miljoen Nederlanders tegen een burn-out aan zitten en smartphonestress overal is. „Het is wel duidelijk dat we ruimtes moeten gaan ontwerpen die beter voldoen aan menselijke wensen”, zegt de Britse interieurontwerper Julian Ellerby, die onder meer schuifpanelen toont waarmee mensen zich in kamers of kantoren even kunnen afschermen van de drukte, en geluidsabsorberende wandbekleding om ruimtes stiller te maken.
  1. De Nederlandse ontwerper Tom Bergman heeft een ‘anti-burnout-kamer’ ingericht met hypnotiserende lichtkunstwerken. Die bestaan uit panelen met verlichte hokjes die steeds vloeiend van kleur veranderen. Die zijn zó geprogrammeerd dat je er naar kunt blijven kijken zonder dat je verveeld raakt, maar ook zonder dat ze je zo sterk prikkelen dat je het kijken snel zat wordt. „Ze bootsen de veranderingen na in de omgeving die je ook ervaart bij een boswandeling”, zegt hij. Als je erin kijkt ervaar je inderdaad een bijna meditatie-achtig gevoel van rust.
    Bergman, eerder ontwerper bij Philips, test de panelen nu in een ziekenhuis waar artsen na stressvolle operaties even in de kleurvakken kunnen staren om weer rustig te worden. „Het is nog te vroeg om te zeggen dat het echt werkt maar de eerste reacties zijn goed.”
    Google werkt samen met de Deense meubelmakers van Muuto om data te analyseren welke kleuren, stoffen en texturen mensen rustiger maken. Met hulp van slimme polsbandjes die zaken meten zoals hartslag en ademhaling, proberen ze te achterhalen waar mensen het kalmst van worden. Uit een promotiefilmpje blijkt dat dat vooral goed past bij wat Muuto al langer maakt: veel natuurlijke materialen zoals hout, zachte stoffen, lege ruimtes en pastelkleurige, Scandinavisch-minimalistische meubels.
  2. Flexibeler

    Tegen 2039 wonen nog veel meer mensen in grote steden dan nu, is de algemene verwachting. Dat betekent dat het nóg krapper gaat worden en dat ruimtes waarschijnlijk veel flexibeler gebruikt moeten gaan worden. Er zijn van verschillende ontwerpers zogeheten modulaire huizen, kleine huisjes die als een soort IKEA-pakket in een dag op- en afgebouwd kunnen worden. De tiny houses met namen als Wikkelhouse en Nezzt, leeg en clean ingericht, met inklapbare bedden en inschuifbare keukens, zijn al een aantal jaar in opmars en worden door ontwerpers nog steeds gezien als goede optie voor wonen in de toekomst. Maar die piepkleine huisjes zijn niet de enige oplossing die in Eindhoven te zien is.
    Winy Maas van het Rotterdamse architectenbureau MVRDV laat zijn idee zien van ‘programmeerbare gebouwen’. Het concept van dit ‘Wego’-gebouw ziet eruit als een kleurige blokkendoos waarin de muren en plafonds verschuiven en telkens nieuwe kamers en ruimtes vormen, zodat de ruimte optimaal benut wordt. Het ziet er vrij onpraktisch uit maar Maas zegt er zelf over: „Ik kan het nu nog niet betalen maar ik zou er graag zelf wonen.”
    Beeld Ossip van Duivenbode
    En als het te lang duurt voordat dit soort ideeën betaalbaar en bereikbaar zijn, denkt Bob Hendrikx dat zijn mycelium-kamertjes misschien ook hiervoor een oplossing kunnen zijn: „Als je een weekje wacht, kun je zó een extra kamer aan je huis laten groeien.”

''Het leven bestaat uit fouten maken én deze jezelf kunnen vergeven.''


100 jaar Brabantia: het retrodesign komt voor even terug



Brabantia bestaat honderd jaar en wil blijven verrassen. Ter ere van het jubileum keert het één keer terug naar een retrodesign.
Het zijn afval- en prullenbakken die doen denken aan de jaren zestig en zeventig. Met de opvallende kleur oranje, destijds populair bij ­interieurontwerpers. En natuurlijk met de ­patriceprint, een paars ­flowerpowerontwerp dat symbool staat voor die tijdsgeest. In de showroom van huishoudconcern Brabantia staan ze na vijftig jaar opnieuw te pronken. Omdat het retrodesign weer populair is, maar ook om te vieren dat het bedrijf sinds 1 mei honderd jaar bestaat.
Ze verkopen opnieuw goed, zegt Tijn van Elderen (50), topman van het Brabantse familiebedrijf, met enige verbazing. Hij kijkt liever naar de nieuw gepresenteerde modellen van het concern, waarbij meerdere functies worden gecombineerd. Zoals een kledingrek en droogrek ineen, een combinatie van spatel en lepel of nieuwe afvalemmers die op een meubelstuk lijken. “We willen mensen blijven verrassen met iets nieuws”, verklaart Van Elderen aan tafel in de showroom, net over de grens in het Belgische Overpelt.

Van gieters naar strijkplanken

Zijn overgrootvader Johannes Martinus van Elderen begon honderd jaar geleden het bedrijf in het Brabantse Aalst. Toen produceerde Brabantia nog gieters, melkzeven en sigarettenblikjes. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de huishoudproducten waar het merk zo bekend van is: de prullenbakken en strijkplanken. “Mijn opa heeft er toen een internationaal bedrijf van gemaakt. Van vijftien man naar duizend man personeel. Dat was een echte ondernemer”, vindt de vierde en huidige topman.
De vader en oom van Van Elderen centraliseerden de productiekantoren, toen nog verspreid door Europa, begin deze eeuw tot drie vestigingen. Die kwamen in China, Letland en de grootste in Overpelt. “Omdat we zo’n groot pand in Nederland niet konden vinden”, verklaart Van Elderen. Het hoofdkantoor is wel in Brabant, in Valkenswaard. De verkoop in Nederland is goed voor ongeveer 10 procent van de omzet. In 2018 lag die op 110 miljoen euro, de winst bedroeg 3,5 miljoen euro. Brabantia haalt de meeste omzet in Engeland en België. Een klein deel van de kopers komt niet uit Europa, maar bijvoorbeeld uit China. 
Uit onderzoek van het Erasmus Centre for Family Business blijkt dat maar 3 procent van de familiebedrijven de vierde generatie haalt. Slechts 1,5 procent haalt de vijfde. “Ik heb eens gelezen dat de tweede generatie het bedrijf groot maakt en de derde het succes vervolgens opeet. Waarom wij het zo lang volhouden? Wij betrekken de hele familie bij onze plannen”, zegt Van Elderen.
Het zou mooi zijn als ook de volgende topman een telg uit de familie is. Tijn van Elderen staat sinds 2012 aan het roer. Dat was een lastige tijd, erkent hij. “In week 40 van 2008 kregen we van de een op de andere dag nul bestellingen binnen. Pats-boem, afgelopen. Wij schrokken, maar mijn vader relativeerde het meteen. Nou jongen, we hebben de crises in 1928, 1940, 1963, 1974, 1981, 1993 en 2003 overleefd. Dus dit redden we ook wel, zei hij.”
Maar dat ging niet vanzelf. Er moest wat veranderen om de honderdste verjaardag te kunnen halen, blikt Van Elderen terug. Toen hij net aan het roer stond, besloot hij consumenten te vragen wat zij nou van Brabantia verwachten. “Mensen zeiden: Brabantia, jullie zijn top en leveren producten van goede kwaliteit. Maar ook wel een beetje sober. Het mag wel wat spannender.” Jarenlang leverde Brabantia dezelfde, degelijke, producten. Brabantia bleek in slaap gesust. 

Duurzaamheid

“We willen het leven een beetje leuker, duurzamer en plezieriger maken”, spreekt Van Elderen uit. Volgens de topman staat duurzaamheid al decennia hoog in het vaandel bij het familiebedrijf, zo produceert Brabantia voor 98 procent met recyclebaar materiaal, voornamelijk roestvrij staal. Maar het lukt niet om de producten milieuvriendelijk te exporteren. Van Elderen noemt dat pijnlijk. “Zeker als je bedenkt wat schepen uitstoten. Maar ik heb daar nog geen antwoord op.”
Volgens Brabantia besteden we gemiddeld zes tot negen jaar van ons leven aan huishoudelijke klusjes, die veel mensen niet leuk vinden om te doen. Aan Brabantia om deze klussen een beetje leuker te maken, dus moeten er plezierige prullenbakken komen. Van Elderen is met zijn team gaan broeden op meer ‘sexy’ ontwerpen. Hij veert op, pakt een goudgele prullenbak, omgoten door een zachte coating, en wrijft met zijn handen over de deksel. “Iedereen die deze ziet, begint hem gelijk te aaien. Je moet iets maken waarvan mensen denken: ‘Dat is mooi! Ik wil het. Maar wat is het eigenlijk?’’”
Het zit hem ook in het gemak, stelt Van Elderen. Zoals een extra stevige strijkplank of een afvalbak met gedempte sluiting. Van Elderen stapt op een pootje terwijl de deksel van een prullenbak gelijktijdig opengaat en vervolgens langzaam dichtvalt. “Niets is zo irritant als een product dat niet goed werkt.”

donderdag 24 oktober 2019

Vergeet die male gaze, zeggen Carice en Halina: ‘Het is tijd voor onze eigen stem’

Vergeet die male gaze, zeggen Carice en Halina: ‘Het is tijd voor onze eigen stem’

Geen theepotten, geen vrouwelijk naakt. De vriendinnen Carice van Houten en Halina Reijn wilden met hun film ‘Instinct’, die morgen de openingsfilm is van het Nederlands Film Festival, een alternatief voor de archetypische mannelijke blik op vrouwen bieden. ‘Deze film had niet door een man kunnen worden gemaakt.’
Carice van Houten (links) en Halina Reijn hebben samen hun eerste speelfilm gemaakt. ©Sabine Cattaneo
Ik kreeg trouwens een berichtje van Paul dat hij heel trots op ons is. Dat moest ik je nog even doorgeven”, zegt Carice van Houten halverwege het interview tegen Halina Reijn. Paul, dat is Paul Verhoeven, de Nederlandse regisseur van internationale bestsellers als ‘Zwartboek’ en ‘Basic Instinct’. Trots is hij vanwege ‘Instinct’, de film die Reijn regisseerde en waarin Van Houten de hoofdrol speelt.
Zo’n compliment aan ‘zijn’ twee actrices, die beiden in Zwartboek speelden, hoort er natuurlijk een beetje bij. Maar er is alle reden om te veronderstellen dat het meer is dan een aardig gebaar van de nestor van de Nederlandse film. Want met Instinct heeft dit vrouwelijke duo een veelbelovende eerste film uitgebracht.
De eerste berichten wijzen op een positieve ontvangst: de film won op het filmfestival in Locarno de Variety Piazza Grande Award en werd vervolgens uitgenodigd voor vertoning op het filmfestival in Toronto. Daar moesten extra zalen worden geregeld om aan de grote interesse te voldoen. Begin deze maand maakte filminstituut Eye bovendien bekend dat Instinct de Nederlandse inzending voor de Oscars wordt in de categorie beste buitenlandse speelfilm.
Niet gek voor twee debutanten, die met hun productiebedrijf Man Up een eigen stem in de filmwereld willen laten horen.
Instinct speelt zich af in een tbs-kliniek. Nicoline (Carice van Houten) is een ervaren psychologe die als nieuwe medewerker aan de slag gaat met Idris (Marwan Kenzari), die is veroordeeld wegens gewelddadige verkrachtingen. Hij mag bijna met onbegeleid verlof, maar daar denkt Nicoline als enige van het team anders over. Zij vindt hem nog steeds gevaarlijk. Maar ze voelt zich ook tot hem aangetrokken. Er ontbrandt een machtsspel tussen hen, aangestoken door erotische aantrekkingskracht. Nicoline, dicht op de huid gefilmd, oogt als een sterke vrouw in spijkerbroek en T-shirt, maar die façade brokkelt langzaam af. Haar verlangens en angsten zitten haar in de weg. En hoe zit dat met Idris? Hij is manipulatief, maar ook zorgzaam. Wat is echt, wat is nep? Wie ligt boven, wie onder?
In de internationale pers wordt het gelaagde en gedurfde spel van Van Houten en Kenzari geroemd, vooral de intieme scènes waarin ze ‘veel bereiken met weinig tekst of actie’. Hierin wordt de invloed van regisseur Ivo van Hove, met wie Reijn heel veel samenwerkt, vermoed.
Het onderwerp hield Reijn al jaren bezig, vertelt ze op de persdag die eind augustus in het Amsterdamse Lloyd Hotel is georganiseerd om aan alle interviewverzoeken te voldoen. “Ik kwam op het idee toen ik jaren geleden de EO-documentaire ‘Verboden relaties in de tbs’ zag. Relaties tussen gedetineerden en psychologen bleken vrij regelmatig voor te komen. Wat mij fascineerde: hoe kan het dat iemand die ervoor gestudeerd heeft, die toch moet weten wat de manipulatieve kanten van zo’n man zijn, daar toch voor valt?
“Al in 2015 begonnen we met schrijven. Maar we waren toen allebei nog aan het acteren en met voorstellingen aan het toeren. Dus we konden het idee lang laten rijpen. Wel hadden we in een vroeg stadium Esther Gerritsen als schrijfster aangetrokken.
“En toen zijn we heel rustig het script gaan ontwikkelen. We wisten dat iedereen met een vergrootglas naar ons zou kijken. En we zijn debutanten als producent, schrijver, regisseur. Dus we wilden beslagen ten ijs komen.”
En toen was daar de Anne Faber-kwestie. Wie de film ziet, zal daar meteen aan moeten denken. Hoe was het om plotseling een stem te worden in het maatschappelijke debat over onbegeleid verlof?
Reijn: “Ik begrijp wel dat dat verband misschien gelegd zal worden, maar deze film staat daar los van. Sinds we vijf jaar geleden met schrijven begonnen, is er heel veel gebeurd in de wereld: de #MeToo-beweging, de aandacht voor racisme, voor inclusiviteit van homoseksualiteit en transgenders, maar ook de discussies over tbs. Dat heeft allemaal invloed op hoe de film wordt bekeken. Maar wij hebben geen realistisch, maatschappijkritisch verhaal over het gevangeniswezen in Nederland willen maken. Wij hebben alleen maar diep respect gekregen voor iedereen die in een tbs-kliniek durft te werken.”
Maar de film laat wel precies zien hoe je gemanipuleerd kunt worden door een tbs’er.
Reijn: “Dat is wel een heel simpele manier van kijken. Het woord tbs valt niet eens in de film. Dit is een geabstraheerde vertelling, gecreëerd vanuit mijn theaterachtergrond, vanuit Shakespeare, Ibsen, Tsjechov. Een mentale, theatrale trip, geen sociaal, maatschappelijk drama.
“Wat ons aantrok in deze situatie is: waarom eet je een reep chocola, waarom kijk je de hele dag op je telefoon, terwijl je weet dat het niet goed voor je is? We zijn allemaal beschaafde, ontwikkelde mensen, maar tegelijk worden we gedreven door animale driften, vooral door onze wonden en trauma’s. Dáár gaat het over. De gevangenis is alleen maar de arena waarin we het plaats laten vinden. Als je goed kijkt, zie je dat Nicoline ook in een gevangenis leeft. Zelfs haar huis, omgeven door hoge woontorens, lijkt op een gevangenis.”
Nicoline, wat is zij voor iemand?
Van Houten: “Nicoline is op zich een heel succesvolle vrouw. Ze geeft trainingen in het gevangeniswezen en is daar heel goed in. Maar ze woont helemaal alleen. Het is een sterke vrouw met kwetsbare kanten. En die komen in de film naar boven.”
Ze blijft raadselachtig.
Van Houten: “ Ja, we wilden geen Disney-film maken.”
Reijn: “We wilden vooral de kijker uitnodigen om zich met haar te identificeren. Niet door haar leuk en aardig te maken, dat is ze bepaald niet, maar juist door haar complex te laten zijn, zoals iedereen eigenlijk is.”
Van Houten: “Ik vind het zelf ook spannender als een personage vragen oproept en niet in plakjes wordt voorgeschoteld aan de kijker.”
Hoe geef je zo iemand vorm?
Van Houten: “Haar zelfdestructie is een uitvergrote, theatrale vorm van een principe dat we allemaal kennen: of je nou een zak chips achter elkaar leeg eet of steeds op de verkeerde personen valt. Als acteur moet je er wel bij jezelf naar durven kijken, je moet het durven opzoeken. Anders ben je iets hols aan het spelen.”
Twee hartsvriendinnen die werken aan één film, was dat ingewikkeld?
Van Houten: “Helemaal niet. Het bleek alleen maar een grote opluchting te zijn. Dit was zo’n organisch proces dat ik er alleen maar meer van wil. Dat konden we van tevoren niet helemaal zo inschatten, maar ik denk dat we het allebei intuïtief zo hebben aangevoeld. We kennen elkaar al lang, we hadden die lange aanlooptijd en wisten precies wat we wilden maken: de juiste ingrediënten waren aanwezig. Ja, en als je dan ook nog van elkaar houdt en elkaar vertrouwt….”
Je moest je vriendin wel accepteren in de functie van regisseur.
Van Houten: “Ik heb daar nooit vraagtekens bij gehad. Ik heb nooit gedacht: kan ze dat wel?”
Ook geen moeite gehad met de rolverdeling? De regisseur is de leider.
Van Houten: “Zo voelde het niet, zo is Halina helemaal niet. We zijn in ons werk allebei vrij egoloos. We zijn vooral bezig met wat we willen vertellen en dan kom je veel sneller tot de kern. Het voelde ook vaak alsof we samen de keuzes maakten.
“Ik weet nog wel dat ik de eerste dag dacht: nu moet ik heel erg mijn best doen, want ze verwacht nu iets van mij. En ik weet hoe intens ze zelf werkt, ik wilde daar niet onder gaan zitten. Toen heb ik de eerste dag meteen mijn stem kapot geschreeuwd; ik deed zó mijn best. Ik stortte me er meteen zo diep in. Maar dat zette wel meteen de toon voor de rest van de film. Ik dacht: oké, ik ben hier in het diepe gesprongen en het is hier veilig. Nu kan ik lekker gaan inkleuren.”
Reijn: “Ik weet nog wat je die dag allemaal moest doen. Het was die scène van de training van de ME’ers, waar de film ook mee opent. Het was ontroerend voor mij om te zien hoe ze zich overgaf aan het project. Juist omdat ik haar zo goed ken, omdat ik precies weet hoe dat van binnen bij haar zit. Ik ben ook actrice, ik weet hoe genant, hoe moeilijk het is om je zo te geven. Hoe jij je erin gooide, Carice, alsof je als een soort raket werd afgeschoten. Ik dacht echt: what the fuck!
“Af en toe werd ik ook wel zenuwachtig van Marwan en Carice, omdat ze ontzettend veel kritische vragen stelden en mij uitdaagden, op een positieve manier. Wat betekent dit of waarom doen we dat? En zoals Carice niet voor mij wilde onderdoen, wilde ik dat niet voor haar. Ik denk dat we elkaar met z’n drieën enorm hebben uitgedaagd. We hebben de film met heel weinig geld en tijd gemaakt. Iedereen voor diep onder zijn normale salaris. En we hadden maar 23 dagen om te draaien. Dat is niks voor zo’n film. Binnen die kleinheid van de film hebben we elkaar radicaal uitgedaagd. Dat was supereng, maar ook geweldig.”
Het lijkt alsof je jouw liefde voor Carice kunt zien in de film. De camera tast haar huid als het ware af.
Reijn: “Dat klopt. Haar nek, daar waren we helemaal door geobsedeerd. Wat er tijdens het filmen gebeurde: het voelde net of ik twee kinderen had, Carice en Marwan. Dat was voor mij eigenlijk heel emotioneel. Je gaat van iedere porie van hen houden. Ivo (van Hove, red.) heeft dat wel eens tegen me gezegd: de acteurs zijn mijn kinderen. Dan dacht ik altijd: wat lief, wat schattig. Maar nu ervaar ik het zelf. Je wordt gewoon verliefd, zonder dat dat iets met romantiek of seksualiteit te maken heeft. Het is ontzettend ontroerend dat twee mensen bereid zijn in een gezamenlijk hersenspinsel te stappen, hun huid af te stropen en hun ziel op tafel te leggen.
“Maar er zat ook een andere gedachte achter de close ups van Carice. Nicoline is een nogal onvermurwbare vrouw. Dan moeten we wel af en toe met de camera heel dichtbij haar kunnen komen. Je wil dat de kijker het bijna ongemakkelijk vindt om naar haar te kijken, omdat je dan kijkt naar de junk in jezelf. Dat is het ongemakkelijke aan dit personage.
“Daarnaast moet ik nu even een korte ode brengen aan deze twee onweerstaanbare mensen met hun grote ogen en supersymmetrische gezicht, enzovoorts. Ook daarom wil je constant met de camera op hen zitten.”
Deze film is het eerste product van jullie productiebedrijf Man Up. Jullie willen het vrouwelijk perspectief laten zien in de door mannen gedomineerde filmwereld. Had een man deze film niet kunnen maken?
Reijn: “Absoluut niet. Dit is gemaakt, geschreven en gefilmd door vrouwen. Dit is absoluut the female gaze.
Van Houten: “Er is geen theepot te zien. En we hebben heel nadrukkelijk gekozen voor geen vrouwelijk naakt.”
Reijn: “We willen de vrouw tonen in al haar complexiteit, dus geen eendimensionale, moralistische heldinnenverhalen. We willen graag dat wat verborgen is, waar schaamte en duisternis omheen hangt, proberen naar het licht te brengen.”
En dan word je in de media toch weer vergeleken met Paul Verhoeven of Ivo van Hove.
Reijn: “Dat bevestigt alleen maar hoeveel behoefte er is aan een vrouwelijk perspectief. We hebben met de groten der aarde mogen werken – Verhoeven, Van Hove, Alex van Warmerdam, Johan Simons – en van hen kunnen leren, maar nu is het tijd voor onze eigen stem.”
Jullie volgende Man Up-project is de NPO-serie ‘Red Light’ waar jullie in spelen. En jullie hebben de rechten gekocht voor de verfilming van ‘’t Hooge nest’ van Roxane van Iperen. Zijn er al meer plannen?
Reijn: “We hebben een heleboel ideeën, maar we moeten keuzes maken. Wij zullen altijd zoeken naar de nuance, naar verhalen die de mens tonen hoe ze is: complex, duaal en als een vat vol tegenstrijdigheden.” 
Van Houten: “De kunst is nu om bij onszelf te blijven en niet overal in te duiken. Want er komt nu ontzettend veel op ons af.”
Reijn: “Het is nu even heel overweldigend. Maar wel te gek.”
Instinct is de openingsfilm van het Nederlands Filmfestival en gaat vrijdagavond 27 september in première in Utrecht. Vanaf 3 oktober is de film in de bioscopen te zien.
Instinct is de openingsfilm van het Nederlands Filmfestival en gaat vrijdagavond 27 september in première in Utrecht. Vanaf 3 oktober is de film in de bioscopen te zien. Lees hier wat recensent Remke de Lange vond van de film.

Lees ook:

‘Je kunt mooi oud worden in dit vak’

Sandra Kooke sprak Halina Reijn twee jaar geleden kort nadat zij de Theo Mann-Bouwmeesterring had gekregen. “Spelen - ook in het repetitielokaal - vind ik een heel genante, verschrikkelijke bezigheid”, zei Reijn toen. Lees het hele interview hier

Spanje geeft 130 duizend Sefardische Joden 500 jaar na verbanning alsnog kans op ‘terugkeer’

''De dag dat ik mezelf tegenkwam, bleek uiteindelijk de mooiste dag van mijn leven.''


Leonardo, het genie uit Vinci, nu met een prachtig overzicht in Parijs

Tentoonstelling In zijn vijfhonderdste sterfjaar eert het Louvre Leonardo da Vinci met een grote tentoonstelling van schilderijen, tekeningen en wetenschappelijke observaties.
Journalisten bekijken Leonardo’s schilderij La Belle Ferronniere op de voorbezichtiging van de tentoonstelling Leonardo da Vinci in het Louvre
Journalisten bekijken Leonardo’s schilderij La Belle Ferronniere op de voorbezichtiging van de tentoonstelling Leonardo da Vinci in het Louvre Foto AP Photo/Thibault Camus
Beeldende kunst
Leonardo da Vinci. T/m 24/2 in het Louvre, Parijs. Inl: louvre.fr. Reserveren verplicht: ticketlouvre.fr

●●●●

Toen Leonardo da Vinci in de herfst van 1516 naar Frankrijk vertrok, bevatte zijn bagage ten minste drie schilderijen waar hij al een tijd aan had gewerkt. Kardinaal Louis van Aragon schrijft een jaar later dat hij de kunstenaar bezocht in het Loire-kasteel van Cloux (Amboise). De meester toonde hem drie werken waar hij toen naar eigen zeggen al minstens tien jaar aan bezig was: het vrouwenportret dat later wereldberoemd werd als ‘Mona Lisa’, een kleine uitbeelding van het bovenlichaam van Johannes de Doper, en een fors schilderij met de merkwaardige thematiek van Sint-Anna-te-drieën.
Leonardo, Sint-Anna-te-drieën, 1503-1519. Olieverf op paneel, 168 × 130 cm. Collectie Louvre Foto René-Gabriel Ojéda
Dat laatste schilderij toont de rijpe gestalte van de heilige Anna met, zittend op haar schoot, haar dochter Maria als jonge vrouw, die zich zelf weer ontfermt over haar zoontje Jezus. De naakte knaap, op zijn beurt, pakt met beide handen een lam vast, dat voor de goede verstaander verwijst naar het lot van het goddelijke kind. Zo’n dertig jaar later, immers, zou hij ‘als een lam ter slachtbank gevoerd’ sterven aan het kruis.
Leonardo (1452-1519) was met zijn 64 jaar al aardig op leeftijd toen hij zich vestigde aan het hof van de Franse koning Frans I, die een uitgesproken belangstelling koesterde voor Italiaanse renaissancekunstenaars. Of Leonardo in de drie jaren dat hij er nog werkte voordat hij in 1519 in Amboise zou overlijden, nog veel schilderwerk heeft geproduceerd, is niet waarschijnlijk. Zeker is dat hij de drie schilderijen die hij vanuit Italië meenam, zou nalaten aan zijn koninklijke broodheer. Tegenwoordig bevinden zij zich in de verzameling van het Louvre in Parijs. Dat museum beschikt daarnaast over nog twee topstukken van de meester: een portret van een jonge vrouw dat met een romantische bijnaam bekend staat als ‘de knappe smidsdochter’ (La belle ferronière), en een groot paneel dat, met een voorstelling van Maria met kind, een engel en de jonge Johannes de Doper in een landschap tegen de achtergrond van een grotachtig landschap, de naam Madonna van de rotsen heeft gekregen.
Leonardo da Vinci, La belle ferronière, 1490-1496. Olieverf op paneel, 62 × 44 cm. Collectie Louvre Foto Michel Urtado
Lees ook deze reportage over het kasteel in Amboise waar Leonardo zijn laatste jaren verbleef
Vier van deze vijf ‘Franse’ schilderijen vormen de kern van de grote expositie die het Louvre ter gelegenheid van zijn vijfhonderdste sterfjaar wijdt aan het werk van het veelzijdige genie uit het Toscaanse stadje Vinci. Op de rotsenmadonna na zijn ze speciaal voor de gelegenheid gerestaureerd. Mona Lisa ontbreekt in de expositie, maar ze is vlakbij, op haar vaste plaats in de permanente collectie. Daar blijft ze de jammerlijke gevangene van haar eigen succes, opgesloten achter een dikke glasplaat, met haar vele bewonderaars op een verplichte afstand.
Toegeschreven aan Francesco Melzi, Portret van Leonardo. Rode krijt op papier, 32 x 24 cm. Collectie Veneranda Biblioteca Ambrosiana Foto Gianni Cigolini
Toch is de vertegenwoordiging van Leonardo’s Franse episode in de expositie uiteindelijk evenredig met de korte duur en geringe output ervan. De afsluitende sectie getiteld ‘Het vertrek naar Frankrijk’, toont namelijk weinig meer dan het handschrift van het verslag dat Louis d’Aragon schreef van zijn bezoek aan Leonardo in 1517. Daarnaast is er een tekening die Leonardo maakte van een vloedgolf, en een profielaanzicht in rood krijt van het gezicht van een man met lange haren en baard. Onder het hoofd staat in kapitalen de naam van Leonardo vermeld. Die, zonder twijfel op een later moment aangebrachte, inscriptie wil doen geloven dat het hier een portret van Leonardo betreft. Het wordt toegeschreven aan diens Milanese leerling Francesco Melzi, die het dan zeker niet in Frankrijk heeft gemaakt.
Het recente geharrewar tussen Frankrijk en Italië over de ‘appropriatie’ van de kunstenaar, die triomfen vierde in de Italiaanse steden Florence, Milaan en Rome maar uiteindelijk overleed in Frankrijk, komt dus gekunsteld over. De beroemde tekening van de ‘Vitruviaanse man’, waarvan het de laatste weken onduidelijkheid was of die wel zou worden uitgeleend door de Accademia in Venetië, is uiteindelijk present, al is het waarschijnlijk maar voor een deel van de looptijd van de tentoonstelling.

Goede score

Behalve de schilderijen uit het bezit van het Louvre zelf, worden er nog vijf schilderijen van de hand van Leonardo getoond. Op het geringe totaal van vijftien à twintig schilderwerken die algemeen aan de meester worden toegeschreven, is dat een goede score. Zo is uit de Pinacoteca Ambrosiana in Milaan het kleine portret van een musicus overgekomen. Het benige gezicht van de onbekende man met een stuk bladmuziek in de hand, steekt in driekwart aanzicht af tegen de donkere achtergrond. Tegenover de Parijse Sint-Anna-te-Drieën is de enorme tekening van hetzelfde onderwerp opgehangen die nu in de National Gallery in Londen wordt bewaard. En uit de Hermitage in Sint-Petersburg is een klein paneel overgekomen van Maria met kind. Verrassend genoeg wordt het centrum van de intieme voorstelling ingenomen door de elegante rechterhand van Maria die een bloem vasthoudt waarnaar de handjes van het kind grijpen.
Leonardo da Vinci, Portret van een musicus, 1485-1490. Tempera en olieverf op doek, 40 x 30 cm. Collectie Veneranda Biblioteca Ambrosiana Foto Paolo Manusardi
Samen geven de schilderijen een mooi, maar noodgedwongen beperkt beeld van Leonardo’s veelzijdigheid in het schilderen van portretten en religieuze voorstellingen. Naast de schilderijen zelf zijn her en der in de tentoonstelling levensgrote infrarood-opnamen geplaatst. De bedoeling is kennelijk iets te laten zien van het werkproces van de kunstenaar, zoals de voorbereidende tekeningen onder de verflaag die bij deze techniek zichtbaar worden. Maar omdat er ook foto’s zijn opgenomen van schilderijen die zelf niet in de tentoonstelling hangen, zijn ze blijkbaar ook bedoeld om het beeld van Leonardo’s schilderkunstige productie enigszins te completeren. Hoe dan ook lijken ze, zonder verder commentaar, vooral bedoeld voor kenners op het gebied van materiaaltechnisch onderzoek. De keuze om deze spookachtig verlichte zwart-witopnamen in de expositie op te nemen, is dan ook moeilijk te begrijpen. Dan vormt het rijtje van zeven kleurige portretten van jongelieden door Leonardo’s leerlingen Marco d’Oggiono en Giovanni Boltraffio een betere afspiegeling van diens voorbeeld.

Briljante tekenaar

De tientallen tekeningen en beschreven bladen van de hand van Leonardo en tijdgenoten vergen een ander soort concentratie. In kleine schetsjes of meer uitgewerkte motieven voor schilderijen, zoals figuren, hoofden en handen, betoont Leonardo zich een briljante tekenaar met pen, krijt en zilverstift. In andere bladen is het zijn ongebreidelde nieuwsgierigheid die de hoofdrol speelt. Met de ‘Vitruviaanse man’ laat hij, naar de principes van de antiek-Romeinse architectuurtheoreticus Vitruvius, zien hoe de menselijke figuur met al dan niet uitgestrekte armen, proportioneel past in een vierkant en een cirkel. Het blad toont hoezeer de kunstenaar geïnteresseerd was in de klassieke traditie.
Leonardo, Studie van planten, 1506. Foto Royal Collection Trust, Her Majesty Queen Elizabeth II
Maar anders dan bij veel van zijn tijdgenoten, was het zeker niet alleen de antieke wereld die Leonardo fascineerde. De werkelijkheid om hem heen was een minstens even dankbaar onderwerp voor de uitzonderlijk breed geïnteresseerde wetenschapper die Leonardo ook was. Als autodidact bestudeerde hij allerlei natuurlijke fenomenen, zoals blijkt uit schetsen en aantekeningen, in tekenboekjes en op losse bladen, van de anatomie van mens en dier tot botanische studies, en van de mogelijkheden om een door spierkracht aangedreven helikopterachtige vliegmachine te bouwen, tot bespiegelingen over de hypothetische aanwezigheid van water op de maan. Een eenvoudig krabbeltje van een driehoek en vierkanten waarin de stelling van Pythagoras wordt gedemonstreerd, steekt in zijn eenvoud af tegen gedetailleerde illustraties van ingewikkelder wiskundige vraagstukken.
Leonardo da Vinci. Studie voor een figuur. Rode krijt op papier, 226 x 186 mm. Collectie Museum of Fine Arts Budapest Foto Jozsa Denes
Ook al werpt de tentoonstelling in Parijs niet veel nieuw licht op de veelzijdige kwaliteiten van Leonardo, zij geeft een prachtig beeld van zijn immense productie van tekst en beeld. De jaren die hij doorbracht in Frankrijk komen er bekaaid vanaf. Noodgedwongen, want Leonardo werkte er door aan de schilderijen die hij uit Italië had meegebracht, maar startte geen grote nieuwe projecten meer. Koning Frans zal er niet om hebben gemaald. De legende vertelt dat de geliefde kunstenaar stierf in de armen van de Franse vorst.
Correctie 24-10-2019: In een eerdere versie van dit artikel stond dat op de expositie, behalve de schilderijen uit het bezit van het Louvre zelf, nog zes schilderijen van de hand van Leonardo worden getoond. Zonder de afwezige Salvator Mundi zijn dat er 5.
Mail de redactie