Wat blijft er over als de dichter de deur van het gedicht achter zich dichttrekt, de laatste punt zet? Hoe leeg is de leegte binnenin na het vertrek van de dichter die haar schiep? Met dit soort filosofische, aan mystiek rakende vragen zit de poëzie van Hans Faverey (1933-1990) vol. Een citaat uit de bundel nagelaten gedichten 'Springvossen':
(...) Ik gaf
toch weinig om de dingen
zoals ik die hielp aan-
treffen en leerde wegmaken. (p.39)
"Een gedicht begint, verschijnt en is weer weg," zei Hans Faverey in '78 in een interview met Tom van Deel (opgenomen in 'De komma bij Krol'). In zijn gedichten gaat het om ontstaan en verdwijnen, om een soort oefeningen. Faverey: "Misschien wel een soort onthechtingsoefeningen; het afbreken van verwachtingen en illusies die uiteindelijk toch misplaatst zouden blijken te zijn. Dus een soort zuiveringsoefeningen." Ook hierin kun je het mystieke aspect van Favereys poëzie herkennen. Alles uitmondend in een "kwetsbaar inzicht", zoals op pagina 16 van 'Springvossen' staat te lezen.
Poëzie-expert Jan Kuijper formuleerde dit ooit zo: "Faverey slaagt erin mystiek te bedrijven met middelen die daarvoor nooit eerder gebruikt zijn, die daardoor vervreemdend werken, en die op die manier juist voorkomen dat zijn gedichten zweverig, zwaar op de hand, religieus worden." (Het literaire klimaat 1970-1985, p.190)
Rein Bloem, Faverey-fan van het eerste uur, spreekt in dit verband van "stollingseffecten". Iets blijft in het geheugen van de lezer hangen, omdat het in het gedicht op zo'n spectaculaire (= qua taal ongebruikelijke) manier verdwijnt. (Literair lustrum 2, pp.133-139; zie verder Bloems lange artikel over 'Springvossen' in Bzzlletin 274)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten