vrijdag 24 april 2020

Waarom we poëzie haten – en waarom dat onterecht is

Gedichten met Deckwitz Hoe lees je een gedicht? In een nieuwe wekelijkse serie poëzielessen helpt dichter en columnist je van je drempelvrees af. Dit is les 1: een gedicht kan helemaal niet álles betekenen.
Illustratie Jenna Arts

Coronaquarantainelogboek dag acht, zonnige woonkamer, Skype aan, tijd om het neefje (13) bijles Nederlands te geven. Ik wilde net beginnen met een hoorcollege over Drs. P toen hij me onderbrak.
Neefje: „Waarom houd je eigenlijk van poëzie?”
Ik: „Goede vraag, het was lang geleden, ik denk in de herfst van 1997, toen ik …”
Neefje (dodelijk vermoeid): „Ik bedoel: waarom houd je van iets waar iedereen een hekel aan heeft?”
Auw. Al tijden probeer ik via workshops, lezingen en goedbedoelde bundels de mensheid ervan te overtuigen dat gedichten niet per se verschrikkelijk zijn.
„Haat jíj poëzie?” vroeg ik.
„Dat is niet zo moeilijk”, mokte hij, „wat heb je nou aan een tekst die toch alles maar mag betekenen wat je maar wilt.”
Lees ook de aflevering van de eerdere serie ‘Dichten met Deckwitz’ uit 2015: waarom poëzie tegenwoordig niet meer rijmt
Ik schuimbekken. Een gedicht kan niet alles betekenen wat je maar wilt, net zoals een mens niet alles kan betekenen wat je maar wilt. Ik stuurde hem bovenstaand gedicht van Roberto Juarroz en vroeg/dwong hem het hardop voor te lezen.
„Oké”, zei ik, „gaat dit gedicht over grasmaaien?”
„Grasmaaien? Nee.”
„Nou, dan hebben we bij deze vastgesteld dat een gedicht niet over alles gaat.”
Mopperend ging hij akkoord.
„Wat ik altijd een leuk experiment vind”, vervolgde ik, „is doen alsof het gedicht speciaal voor jou gemaakt is. Stel nou dat dit voor jou is geschreven, waar gaat het dan over?”
Je zag hem piekeren, en toen klaarde zijn gezicht op.
„Het gaat over corona! We zitten allemaal in isolement thuis, een feest zonder vrienden, en dus is er leegte. Het gedicht wil zeggen dat die leegte ook de moeite waard kan zijn!”
Lees ook de aflevering van ‘Dichten met Deckwitz’ over: de functie van al dat wit in poëzie
Ik knikte. Het vers in kwestie was weliswaar twintig jaar oud maar had mijn neefje toch een inzicht bezorgd over de huidige crisis. Aan het einde van de Skype-sessie wilde hij zelfs een tip voor een bloemlezing, ik kon de rest van de dag niet ophouden mezelf te feliciteren met mezelf.
Toch dacht ik die avond aan de poëzieweerzin die velen hebben. Bij navraag blijken ze nog nooit een bundel te hebben opengeslagen.
De Amerikaanse schrijver en dichter Ben Lerner stelt in het vermakelijke essay Waarom we poëzie haten dat dat komt door de verwachtingen die we hebben van de dichtkunst. Die zijn vaak veels te hoog: poëzie moet ontroeren, troosten, ‘mooi’ zijn, alles verwoorden wat je zelf nooit in taal kon vatten en dan ook nog het liefst een snufje rijm en een diep beeld met een vogel erin. Zo hoog dat het in de praktijk alleen nog maar teleur kan stellen, en dus verdiep je je er bij voorbaat maar niet in. (Dat is met veel dingen natuurlijk zo, je zou in Lerners essay ‘poëzie’ ook kunnen vervangen door bijvoorbeeld politiek, emancipatie, het werk van Harry Mulisch, cavia’s).
Wat is eigenlijk het nut van poëzie? Daar schreef Ellen Deckwitz eerder deze column over, in de serie Dichten met Deckwitz
Terwijl er echt geen drie doctoraten in de literatuurwetenschap nodig zijn om iets te kunnen zeggen over bovenstaand gedicht van Juarroz. Een gedicht is geen cryptogram of een puzzel die je alleen kan oplossen als je Wikipedia hebt uitgelezen. Als we onze verwachtingen bijstellen, wordt het al veel minder beladen en krijgen we ademruimte. Poëzie kan je opvrolijken, zoals bij Levi Weemoedt:
Je drinkt niet meer wat het is geweest Jammer alleen dat gezonder leven zo schadelijk is voor je geest.
Ze kan je laten doordenken, zoals met Jules Deelders ‘Heelal’: Hoe verder men keek hoe groter het leek.
Je kan een gedicht waarderen omdat ze stoer klinkt. Net zoals dat je een abstract kunstwerk niet per se hoeft te bevatten om het mooi of griezelig of verdrietig te vinden.
Mijn lievelingsgedichten tonen niet de feiten maar het mogelijke. In het beste geval is een gedicht een bijl. Ze breekt, om het met Kafka te zeggen, de bevroren zee in ons open. Ze haalt valse muren weg. Ze toont iets wat je al vermoedde maar nog niet eerder benoemde, omdat je dacht dat je de enige was die het zag en het daarom niets te betekenen had, het geen bestaansrecht had.
Niet voor niets hebben sleutels en bijlen dezelfde vorm. Al lezende verhoud je je, en kun je dingen over jezelf en de wereld opsteken. Zoals dat iets, of dat nou een gedicht of mens is, niet altijd álles kan betekenen. En dat er in leegtes ook feesten kunnen zijn, en dat poëzie daarvoor een toegangskaart is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten