woensdag 5 februari 2014

genomineerden Ida Gerhardt Poëzieprijs 2014

Pieter Boskma
Mensenhand : gedichten
mensenhandPieter Boskma is als dichter niet mis te verstaan. In het zeer lange scheppingsgedicht 'Mensenhand' waarmee de gelijknamige bundel opent wordt op het eind het dichterschap gevierd, met 'hoge gevoelens en wilde / associaties', 'tuimelende beelden' maar ook een 'krachtige gedachte' die alles met elkaar verbindt. Al even expliciet is de volgende afdeling, 'De herademing, waarin de dichter na een rouwperiode (zie zijn vorige bundel 'Doodsbloei' (2010)) zich weer hervindt en wil schrijven over 'de lente en de liefde, die alleen en anders niet' en 'het haast extatische verlangen naar de ander / in ons allen'. De toon van deze poëzie zoekt de uitersten op: van onbeschaamde pathetiek, soms op het lachwekkende af, clichés niet schuwend, naar onverheven, ronduit lelijke tekst, vormloos, hompelig. Deze afwisseling heeft het paraaf van de dichter. Hij kan rustig schrijven 'dat was best wel depri', maar ook 'Welkom, o angst, geweldige raadsheer, / nu kunnen wij schudden iedere voortgang'. Zijn brede aanpak van dit herlevingsproces, uiteindelijk plaatsvindend via de poëzie zelf, resulteert in een lang incanterend verzoeningsgedicht: 'Ik verzoen mij met het leven, / met mijn lot als dichter' en zo nog meer dan driehonderd versregels met verzoeningsopsommingen.

René Puthaar
Het wilde kind : gedichten
wilde kindRené Puthaar (1964) is een dichter die betrekkelijk laat debuteerde, in 2000, met 'Dansmuziek', een bundel die enthousiast werd ontvangen en de aanmoedigingsprijs, de Van der Hoogtprijs, kreeg. Na een tweede bundel in 2003, 'Hier en daar', verschijnt er nu na flink wat jaren zijn derde publicatie. Komrij noemde zijn eerdere werk 'briljante bundels', waarmee hij waarschijnlijk doelde op het ambachtelijke karakter van deze sterk aan de vorm gehechte poëzie en daarbij aan de schatplichtigheid die Puthaar niet verbergt aan de poëtische traditie - namen worden genoemd als Leopold en Nijhoff. 'Het wilde kind' bevat een opmerkelijke mengeling van losse, zelfs wat frivole en van, meestal, gekeurslijfde gedichten. In die vormbeheersing zit ook veel saaiheid en affectatie verscholen, waardoor de gedichten niet werkelijk pakkend of verrassend zijn, eerder braaf en weinig compact of streng. Ik citeer een slotstrofe: 'Hoor je? Dat is wat het donker vraagt. / Een ongeboren merel luistert. In de ceder / huivert kou. Dat is wat het duister ons vertelt.' Dat is wat veel mensen voor poëzie houden, het is iets te soft, wat woordkeus en klankopbouw betreft.


Marjoleine de Vos
Uitzicht genoeg
uitzicht genoegHet simpele geluk, het 'hier-zijn om niet' als ideaal is karakteristiek voor de poëzie van Marjoleine de Vos (1957). De natuur -en daarin vooral de vogels, die zich onbekommerd 'behoed' weten- is hierbij een onuitputtelijke bron van inspiratie en observatie. Maar meer dan in haar vorige bundels beseft ze met enige bitterheid dat zijzelf moet terugkeren op haar schreden. Ze probeert nog wel het 'Eeuwige' te vangen met bijbelse en klassieke reminiscenties, maar moet ook dit loslaten: 'er is geen weg naar ergens heen'. Het 'failliet' van haar 'overspannen' verwachtingen wordt mooi verbeeld in de geliefden Dido + Aeneas en Odysseus + Penelope: indirecte lyriek op haar best! Van haar alter ego in eerdere bundels, mevrouw Despina, die kordaat op allerlei doelen afstapt, kun je dat niet zo zeggen. Genieten van het nu, want 'je hoeft niet meer naar Ithaca', dat is 'Uitzicht genoeg'. De elliptische zinnetjes van de dichteres vragen wel om herlezen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten