Schrijverschap Een verterende keuze voor een schrijfster: het moederschap of de literatuur. Femke Brockhus, auteur van een roman over dit thema én gefascineerd door Sylvia Plath, bespreekt Euforie van de Zweedse schrijfster Elin Cullhed. Daarin worstelt Plath als fictief personage met diezelfde keuze.
De huid van je kinderen, de tijd om te zien hoe alles verandert en vergeven wordt, seks, zoon Nicholas, dochter Frieda, de zee en de stenen en Ted Hughes de loef afsteken.
Met deze ‘zeven redenen om niet te sterven’ opent Euforie van de Zweedse schrijfster Elin Cullhed (1983) en dat is veelzeggend.
In deze krachtige roman waarin Sylvia Plath (1932-1963) als fictief personage en verteller wordt opgevoerd, was het precies de bedoeling om het leven van deze geniale en gecompliceerde dichter invoelbaar te maken, in tegenstelling tot haar beroemde dood door zelfmoord.
De vrijheid die Cullhed zich permitteert is groot. Ze stelt nadrukkelijk dat de roman niet als een biografie te lezen is. Dit verhaal is het bezinksel van een persoonlijke obsessie, voortgekomen uit identificatie met Plath: de immense worsteling van de vrouw die trouwt, kinderen krijgt en probeert te blijven schrijven. Om Plath recht te doen, heeft Cullhed zich laten inspireren door haar teksten en brieven.
Het verhaal beslaat de laatste vijftien maanden van Sylvia Plath: ze woont met opkomend dichter Ted Hughes in een oude pastorie in een tochtig Engelse dorpje in Devon. Dochter Frieda is twee, zoon Nicholas is op komst. Het gezin moet nog aarden in het dorp en de grote tuin rondom het huis bedwingen. De frustratie toont zich al snel in de schurende overpeinzing: wat als het gezin niet dienstbaar is aan het schrijven? De praktijk van het zorg dragen transformeert ruimte in een geroutineerde leegte, ‘het zoete zinloze’, waarin literatuur moeizaam ontstaat.
In zinderende scènes schetst Cullhed het schrijven als een ruimte waarvoor je moet vechten. Ze toont dat bepaalde structuren in de zorg voor kinderen sterker lijken dan de ouders zelf en dat in het gezin een isolement voor de vrouw dreigt: de vader zou zich makkelijker kunnen opsplitsen, wellicht ingegeven door de drukkende verbintenis die de moeder met haar kind kan hebben, door het dragen, baren en voeden. Hughes lijkt zich het schrijverschap gemakkelijker toe te eigenen, waardoor het meer bestaansrecht krijgt. Het zijn de momenten waarin hij verzaakt haar te zien en aan te spreken als zijn gelijkwaardige: echtgenoot, ouder en óók schrijver: ‘Ik wilde net als Ted ook naar de zolder gaan en belangrijk zijn, maar ik wist dat iemand hier moest liggen om eindeloos te zijn voor haar kind.’
Uit deze fundamenteel scheve neiging groeit een zeer wezenlijke en lastige verhouding tot het moederschap. Het zijn twee tegenstrijdige verhalen die samen toch één waarheid vormen. Deze ambivalentie maakt de roman sterk, bijvoorbeeld in scènes waarin Sylvia naar haar kinderen kijkt met een allesoverheersende liefde en vertedering en doorvoelt dat daar nooit een roman tegenop kan. Tegelijkertijd weet ze: ‘[..] dat een vrouw nooit kon groeien op het moment dat ze moeder werd: want dan stelde ze zich ter beschikking aan het universum, dan werd ze alles, nooit meer zichzelf.’
Egoïstische honger
Dat hier een schrijverschap bevochten moet worden, maakt het nog ingewikkelder. Schrijven is een grillig en onzichtbaar proces, dat veel overpeinzing vergt. Er is heel wat scepticisme te overwinnen als je je onttrekt aan een druk gezinsleven om een paar uur boven rustig na te denken. Het vraagt veel geduld en vertrouwen in een langdurige belofte: het is er nu nog niet, maar er komt iets aan. Het is bovendien onzeker en in grote mate zelfopgelegd. Dat maakt dat het een zware strijd is die geleverd moet worden tegen directe en concrete taken, de werkagenda van de partner of onverwachts zorg dragen voor een ziek kind.
Maar de strijd die je in jezelf moet leveren is misschien nog wel zwaarder: om die belofte dat er iets komt zelf serieus te nemen en er ruimte voor af te dwingen, om de gevoelde urgentie niet weg te redeneren en na afloop de uren die in afzondering zijn doorgebracht ten koste van iets anders op waarde te blijven schatten. Dat schrijven kan voelen als een egoïstische honger, wordt in Euforie op een empathische manier belicht.
Bovendien maakt Cullhed zichtbaar hoe het moederschap Plaths schrijven óók voedt. Het is een rijk thema, een van de weinige waarvan ik meen dat eigen ervaring een essentiële toevoeging is aan schrijven over een onderwerp. Naast een kind wordt er een nieuwe versie van jezelf en daarmee ook een nieuwe schrijfster geboren. Het kan de nodige moeite kosten om de twee te verenigen.
Kraamtijd
In mijn roman Kleine haperende vluchten onderzocht ik ook het gelijktijdige bestaan van driften die heel fysiek en pragmatisch zijn (zoals het ouderschap) en de drift om iets eigenhandig en creatief vorm te geven (zoals het werk van een schrijver of architect). Hoofdpersonage Julia verdwijnt kort na de geboorte van haar dochter. Het verhaal wordt verteld vanuit haar partner, een architect. Hij herinnert zich momenten waarin zij verwoed schrijft en dan weer alles verwijdert. Ze overpeinst op een zeker moment om zich aan poëzie te wijden. In mijn roman heeft Julia zelf geen stem, behalve in een gedicht dat hij vindt. Hierin schrijft ze over de fragiele versie die er van haar overblijft tijdens de kraamtijd, hoe onwennigheid, ongeloof, zorgen en een constante waakzaamheid haar overwoekeren. In dit enige bewijs van haar schrijverschap, schrijft ze over het moederschap. Als moeder heeft ze een stem gevonden.
Dat iets wat pijn doet ook vruchtbaar is, kan de scherpe randen eraf halen.
Kastijden van de schrijversziel
In alle eenzame frustratie houdt Plath bij Cullhed vast aan één gedachte die troost biedt: ‘Het is mijn wapen, zo zal ik deze dagen doorstaan: ik zal erover schrijven.’ Aan alle somberte kent ze een noodlottige functie toe, namelijk het kastijden van de schrijversziel.
Zo wordt de toch al verweerde ziel van Sylvia verscheurd door tegenstrijdigheden. Als ze thuis is, wil ze weg. Is ze weg, dan wil ze naar huis om te schrijven. Ze wil er zijn voor anderen, maar als ze dat doet, komt de onweerstaanbare drang weer op om naar binnen te trekken. In het woord ‘euforie’ zit een knellende kracht waarin het lichte en het donkere zich verenigen: ze móét creëren, ondanks de immense kwetsbaarheid die het veroorzaakt. Er is een leegte die gevuld moet, ‘een uitgehongerd gat dat afwijzingen vrát’. Om alles wie ze is, moeder, dochter, echtgenote en schrijfster, wil ze zich te pletter geliefd voelen.
Het verhaal wordt gestuwd door gedachtestromen waarin opsommingen geregeld doorratelen en er soms voor interpunctie geen tijd is. De voortdurende kenteringen in wat ze voelt en hoe ze situaties interpreteert, worden door de schijnbaar ongefilterde stijl invoelbaar. Het is een intens heen-en-weergeslinger tussen hoop en wanhoop. De gedachten bereiken een hoogtepunt in kapitalen en exclamaties.
De zintuiglijke en aardse taal geven een rauwe rand aan haar waarnemingen. Seks heeft meer dan eens een verwoestende werking, ‘Mijn man neukt de angst uit me’ en de drang om te schrijven is dierlijk, een wolf. Iets is rauw of verbrand, zwart of wit, alles in contrasten, zoals ze stelt: ‘Zo ging het in mijn leven: doodgaan en weer opstaan’. De taal is soms direct en plat, vulgair wellicht, maar passend bij de kordate stem van de verteller.
Ondertussen blijft Sylvia vreselijk opgewekte brieven naar haar moeder Aurelia in Amerika sturen. Ze vindt kortstondig rust in dit schrijven, omdat ze in deze brieven ‘het leven kan kneden’. Dat ze enkele seconden erna het liefst wil verdwijnen, is geen uitzondering. Momenten van geluk veranderen snel weer in angst voor alles, ‘[dat je] elke dag kan sterven aan claustrofobisch toeval’. Dit maakt deze roman op zijn minst intens.
Als een van de grote angsten werkelijkheid wordt; wanneer Sylvia ervan overtuigd is dat Ted een affaire heeft en de betreffende vrouw aan de telefoon hangt, klinkt het in haar gedachten: ‘1. IK HAAT HEM NET ZO HEVIG ALS IK OOIT VAN HEM HIELD. 2. IK ZAL HIEROVER SCHRIJVEN.’ Het verhaal eindigt in London, voor een nog onzekere verhuizing, in een logeerbed bij de oppas van haar kinderen. Ze neemt zich voor om, ter vermaak, een lijstje te maken met redenen om niet te sterven. Zo is het verhaal rond en is Sylvia Plath als personage een eeuwig leven toebedeeld.
De roman gaat over Plath, maar ontstijgt haar particuliere geschiedenis ook. In Euforie toont Cullhed, zelf jonge moeder en schrijfster, de enorme kwetsbaarheid van het moederschap. Ze durft te stellen dat moeder worden een soort van sterven is, omdat het ‘origineel’ wordt overschreven door een andere versie. Geen wonder dat het leven en werk van Sylvia Plath haar zoveel houvast bood. Plath schreef in het gedicht ‘Three woman’ over de komst van een kind: ‘There is no miracle more cruel than this’. Over het moederschap stelde ze ook: ‘It is a terrible thing to be so open. It is as if your heart put on a face and walked into the world.’ Omdat autobiografisch proza plat en saai werd, nam Cullhed dankbaar Sylvia Plath aan de arm.
Naast de sterke verbintenis met een bondgenoot, wilde Cullhed iets rechtzetten. De naam Sylvia Plath roept nog altijd de scherpe associatie met haar dood op – een werking die geenszins vergelijkbaar is met allerlei mannelijke auteurs die zelfmoord pleegden, waarvan de focus op hun werk is blijven liggen. Het was Cullheds bedoeling om Plath tot leven te wekken als de bijzondere vrouw, de moeder en de schrijver die ze was. Zoals het eenzijdige verhaal van het fantastische ouderschap een leugen is, zo is het verhaal van haar dood eveneens te eenzijdig.