woensdag 30 oktober 2019

Een taal leren is een topprestatie, en peuters kunnen dat


Hersenen en taal

Een taal leren is een topprestatie, en peuters kunnen dat

Beeld Corbis via Getty Images
Taal vereist in de hersenen complexe processen. Toch krijgt een peuter de eerste beginselen onder de knie voor hij zijn veters kan strikken, wat een stuk eenvoudiger is.
Je hand is bijna je hond
je huid is bijna je huis
je vorm is bijna je worm
je gedicht is bijna wat je gedacht had
Dit korte gedicht ‘Gedacht’ van Gerrit Kouwenaar (uit ‘Data/decors’, 1971) is een favoriet van Peter Hagoort. Omdat het de rijkdom van het menselijk taalvermogen laat zien. “Wij kunnen met een beperkt aantal klanken oneindig veel uitingen vormen. Het klankverschil kan miniem zijn, zoals in huid en huis, maar het levert totaal verschillende betekenissen op.”
Het is een unieke menselijke eigenschap. Die heeft zijn evolutionaire bouwstenen – sommige genen die de mens zijn spraakvermogen geven, vind je al bij zangvogels – maar die oneindigheid in taal ontstaat pas bij de mens. Hagoort: “Bijen hebben ook een soort taal, in danspatronen. Een bij kan met die dans andere bijen precies vertellen waar de honing te vinden is. Maar hij kan niets zeggen over de vorm of kleur van de bloem.”
Hagoort (65) is oprichter en directeur van het F.C. Donders Centre for Cognitive Neuroimaging in Nijmegen én directeur van het aanpalende Max Planck Instituut voor psycholinguïstiek. Een toonaangevende wetenschapper in hersenen en taalontwikkeling. Zijn vakgebied is in korte tijd ingrijpend veranderd.

Simulaties op een laptop

Dertig jaar geleden promoveerde Hagoort op onderzoek naar de taalvermogens van afasiepatiënten. “Er waren toen nauwelijks experimentele methoden voor onderzoek. Om te zien hoe taal werkt in de hersenen, keken we vooral naar mensen met een hersenbeschadiging. Nu kunnen we met scan-apparatuur de hersenen in actie zien, onder omstandigheden die we zelf in de hand hebben. Bovendien hebben we nu kennis van de genetische instructies voor taalvermogens. En we kunnen op een laptop simulaties draaien waarvoor je vroeger een kanjer van en computer nodig had.”
Bijgevolg is het aantal disciplines in het onderzoek naar taal enorm gegroeid. Het onderzoeksgebied strekt zich nu van taalkunde tot genetica en informatica. Dat het Max Planck Instituut ooit een afdeling genetica zou huisvesten, was twintig jaar geleden ondenkbaar, zegt Hagoort, maar het is nu een feit.
Die disciplines hebben hun eigen taal, jargon, en er was behoefte om hun kennis bij elkaar te brengen. Dat is dit jaar gebeurd in een zomerschool voor studenten, promovendi en postdocs van de Nijmeegse instituten. De kennis die toponderzoekers uit binnen- en buitenland daar presenteerden is onder redactie van Hagoort gebundeld in een stevig overzichtswerk: ‘Human language’ (uitgegeven door MIT Press).

De hersenen zijn plastischer dan gedacht

Klassiek is de wetenschap die zegt dat er in de hersenen twee gebieden zijn voor het begrijpen en het produceren van taal: het centrum van Wernicke en het centrum van Broca. En dat er tussen die twee gebieden een verbinding zit. Klaar.
Maar incorrect, zegt Hagoort: “We weten nu dat er meer hersengebieden betrokken zijn dan alleen die twee, dat er meerdere verbindingen zijn, en dat de werkverdeling tussen hersendelen anders is. Neurologen hebben in het verleden taal gereduceerd tot het begrijpen en produceren van woorden. Maar woorden hebben een samenhang, en hun betekenis hangt af van context, intonatie enzovoort. Taal is veel meer dan woorden reproduceren.”
Duidelijk is nu ook dat het aanwijzen van hersengebieden voor bepaalde functies te simpel is. De hersenen zijn plastischer dan gedacht. Levend bewijs zijn blinden die een taal leren. Ook zij gebruiken die klassieke centra in de hersenen. Maar scans laten zien dat ook hun visuele cortex actief is bij het verstaan en bezigen van taal. Dat hersengebied heeft toch niets te doen en kan wel een handje helpen, is het idee.
Er is gekeken of dat ook gebeurt bij doven. Niet met hun visuele cortex natuurlijk, maar met hun auditieve cortex. En ook die blijkt voor andere taken te worden ingezet, vooral visuele taken, wat mogelijk kan helpen bij het leren van gebarentaal.
Hagoort: “We noemen dat neuraal darwinisme: een gevecht om beschikbaar hersenweeefsel in te zetten voor al die funties die we moeten uitoefenen. Daarom: als je doven wilt helpen met een cochleair implantaat, moet je het snel doen. Want voor je het weet is de auditieve cortex iets anders aan het doen.”

Innerlijke drang zet de hele taalmachine in werking

Nu onderzoekers het brein in actie kunnen zien, blijkt taal veel complexer dan gedacht. En daarmee nog indrukwekkender, zegt Hagoort: “Een kind leert zonder formele scholing in een paar jaar een taal beheersen. Het kan woorden en zinnen begrijpen en produceren voor het twee getallen kan optellen of zijn veters kan strikken. Terwijl taal in het brein extreem complexe processen vergt.”
Er is geen dier dat bij de mens in de buurt komt, zegt de Nijmeegse onderzoeker: “Mensen denken meteen aan primaten, omdat die het dichtst bij ons staan. Maar als je taal wilt onderzoeken, kun je beter kijken naar zangvogels of vleermuizen. Maar ook daar vind je slechts elementen, en niet de oneindige rijkdom van de menselijke taal.
“De mens heeft een ingebouwde drang tot communiceren. Als een chimpansee naar een banaan wijst, doet hij dat met één doel: die banaan te pakken krijgen en opeten. Een peuter kan naar iets wijzen om je een verhaal te vertellen. Die wil communiceren. Die innerlijke drang zet de hele taalmachine in werking.”

Naar de wereld kijken als een peuter

Acht maanden oud begrijpt de peuter een paar woorden. Een jaar later beheerst hij er honderden. En tegen de tijd dat hij naar groep 1 gaat, telt zijn vocabulaire tenminste zesduizend woorden.
“Dat een kind dit kan is een wonder”, zegt Sarah Kucker. “Het gaat in de eerste twee, drie jaar van een leven heel snel. En we komen er langzamerhand achter hoe het werkt.” Kucker is assistant professor aan Oklahoma State University in de VS. Voor het overzichtswerk ‘Human language’ (zie hoofdverhaal) schreef zij een hoofdstuk over de eerste stappen in een taal: woordjes leren.
Je belandt in Verweggistan en loopt een eindje op met een herder daar. Op een gegeven moment wijst die naar een heuvel, waarop zich een beest vertoont met vier poten, lange oren en een wit oplichtend achterwerk. Gavagai, zegt hij. Wat betekent gavagai? Het zou ‘konijn’ kunnen zijn, maar ook ‘heuvel’, of ‘het gaat regenen’, of ‘kom een hapje eten’.
Kucker: “Dit is de eerste horde die ook een kind moet nemen: je moet een woord koppelen aan een betekenis. Volwassen kunnen terugvallen op hun ervaring, zelfs in een vreemd land, onwaarschijnlijke betekenissen uitsluiten en tot de meest waarschijnlijke komen. Een peuter weet nog niet eens welke dingen met een woord kunnen worden aangeduid.”
De wetenschap heeft tot nu toe te veel de taalervaringen van volwassenen op kinderen geplakt. Terwijl kinderen een heel andere kijk op de werkelijkheid hebben. Ook letterlijk, zegt Kucker: “Peuters hebben een groot hoofd en korte armpjes. Als een peuter iets in hand pakt en bekijkt, dan is zijn hele gezichtsveld gevuld met dat ene voorwerp. Wij volwassenen zien intussen nog allerlei andere dingen, een peuter alleen dat ene ding. Dus als hij tegelijk een nieuw woord hoort kan hij dat makkelijk koppelen.”
Wetenschappers leren nu naar de wereld te kijken zoals een taallerende peuter doet. Al valt dat niet mee, zegt Kucker, en wijst op een experiment van Duitse en Amerikaanse collega’s. Daarin kregen proefpersonen in een eerste ronde twee objecten te zien, A en B, en een onbekend woord: dax. In de tweede ronde zagen ze opnieuw B maar nu samen met een nieuw object, C, en weer een nieuw woord: pid. In de derde en laatste ronde kregen ze alle drie de objecten voor hun neus, en de opdracht om de wug aan te wijzen.
Wat is de beste kandidaat voor wug? Volwassenen, in dit experiment zowel eerstejaars studenten als ervaren onderzoekers, kiezen voor B. Hun redenering: omdat B in beide eerdere ronde voorkwam, is in ronde 1 A de beste kandidaat voor dax, en in ronde 2 C de beste kandidaat voor pid. Dan moet B wug zijn.
Geen speld tussen te krijgen. Maar kinderen kiezen eerder voor A danwel C. Hun redenering lijkt te zijn: wug is een nieuw woord, en B is al twee keer langsgekomen en dus een oud voorwerp; A of C past beter bij dit nieuwe woord.
Kucker: “Kinderen leren taal anders dan volwassenen. Het is bij hen bovendien verbonden met hun lichamelijke en cognitieve ontwikkeling. En het begint weliswaar met het koppelen van een woord aan een voorwerp, maar vervolgens moet een kind die betekenis vasthouden en kunnen reproduceren, en het moet ontdekken wat leren is. Als een kind twee jaar oud is gaat het categorieën vormen. Het weet dan dat ‘bal’ niet alleen deze ene bal aanduidt, maar ook andere ballen. Het gaat patronen vormen en leert dat de toonhoogte waarop het woord wordt uitgesproken kan vertellen wat er deze bal aan de hand is.”
Het zijn complexe processen, zegt Kucker, en het helpt als ouders die stimuleren. “Vroege taalactiviteiten helpen het leren.” En een meertalige omgeving? “Die kan zeker geen kwaad. Hier in de VS groeien de meeste kinderen op met maar één taal, en komen pas op school in aanraking met andere talen. Gevolg is dat je die taal weer woordje voor woordje gaat leren. Kinderen die in hun jonge jaren meer talen hebben gehoord, gaan veel sneller patronen ontdekken.”

Lees ook:

‘Aan het eind van deze eeuw is het aantal talen op de wereld gehalveerd’

In zijn afscheidsrede ‘Terug naar Babel’ blikt taalwetenschapper Pieter Muysken terug op ruim veertig jaar onderzoek. Hoe komt het dat de ene na de andere taal verdwijnt? En hoe erg is dat?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten