dinsdag 8 maart 2022

1300 jaar geleden werd er nog helemaal geen Nederlands gesproken. Maar wat dan wel?

 

1300 jaar geleden werd er nog helemaal geen Nederlands gesproken. Maar wat dan wel?

Detail uit het schilderij Ecce Homo, dat Jheronimus Bosch maakte in de periode 1475-1485. Beeld Rob Huibers
Detail uit het schilderij Ecce Homo, dat Jheronimus Bosch maakte in de periode 1475-1485.Beeld Rob Huibers

Het zogenoemde moderne Nederlands mag dan al een paar eeuwen gesproken worden, we zouden moeite hebben een landgenoot uit de zestiende eeuw te verstaan.

Monique Siemsen

Hoe ver kun je teruggaan in de geschiedenis en toch nog een praatje maken met landgenoten?

Om een van de misverstanden maar meteen uit de weg te ruimen: in Zuid- en Noord-Holland werd tot ongeveer 1300 jaar geleden helemaal geen Nederlands gesproken, of zelfs maar een voorloper ervan. Die voorloper werd gesproken in de zuidelijke provincies en in delen van Gelderland. De overheersende taal in het gebied dat nu Nederland is, was toen nog Fries. Nederlands is dus eigenlijk een importtaal.

Migratiestromen uit het zuiden namen de taal mee en drongen het Fries terug richting het noorden. Hoewel het Fries en het Nederlands dezelfde vooroudertaal hebben, zijn het toch echt verschillende talen. Het Fries heeft veel meer gemeen met de Engelse talen dan met het Nederlands. Denk bijvoorbeeld aan het Friese woord voor ‘kaas’, te weten ‘tsiis’, dat in het Engels ‘cheese’ wordt.

Het Fries en het Nederlands komen beiden voort uit het proto-Germaans. Dat is zo’n beetje de moedertaal van heel Noordwest-Europa, want ook het Duits, IJslands, Engels en de Scandinavische talen stammen van het proto-Germaans af. Het proto-Germaans behoort tot de Indo-Europese taalgroep, die door migratie en handel sterk is beïnvloed door talen in het Oosten zoals Sanskriet, Koerdisch en Farsi.

Vroege middeleeuwer amper te begrijpen

Nu weten we dan waarom we Nederlands spreken, maar dat lost nog niet de vraag op hoe stabiel het Nederlands is. Is het Nederlands van nu, ook het Nederlands van pak ’m beet 500 jaar geleden?

Om die vraag te beantwoorden gaan we wat verder terug in de tijd, naar 1300 jaar geleden. We beginnen rond 700 na Christus, toen in een klein gedeelte van wat nu Nederland is, de eerste Nederlandse taal werd gesproken: het Oudnederlands.

Volgens taalhistoricus Peter-Alexander Kerkhof is dat voor ons amper herkenbaar als Nederlands. “In plaats van die specifieke duffe uh-klank waarmee veel van onze werkwoorden eindigen, waren er veel langgerekte o- en a-klanken, zoals in het Latijn en Grieks. Overigens zaten er niet alleen aan het eind van een woord meer klinkers, maar door de hele woordenschat heen. Dat maakt het lastig de individuele woorden te herkennen. Oudnederlands heeft dus een heel andere klankstructuur dan het moderne Nederlands. Het Oudnederlands kende ook nog, zoals het Engels vandaag de dag, de th-klank; denk aan het Engelse lidwoord the. Th is in het moderne Nederlands inmiddels vervangen door een d. Ook de naamvallen zouden lastig te herkennen zijn. En voorzetsels werden amper gebruikt.”

Kerkhof voert zogeheten taalreconstructies uit. Door bronnen als inscripties en runen te combineren met de kennis van de taalontwikkeling, kan hij reconstrueren hoe een taal geklonken heeft.

De verstaanbaarheid wordt al iets beter als we naar het Middelnederlands gaan, dat vanaf 1170 het Oudnederlands vervangt en gesproken zal worden gedurende de late Middeleeuwen, te weten tot 1500. Onze vertrouwde uh-klank heeft nog steeds geen intrede gedaan, evenals de onbeklemtoonde tweede lettergreep van woorden. De lange o’s en a’s zijn er nog en zelfstandige naamwoorden kennen dikwijls een eigen vervoeging al naar gelang het geslacht. Zo betekent ‘hero’ meester en ‘hera’ meesteres. Sommige woorden zoals ‘appel’ en ‘honinc’ (honing) gaan we herkennen, maar daar moeten we ons niet al te veel van voorstellen. De vele naamvallen zijn nog niet vervangen door onze voorzetsels als ‘aan’ en ‘door’ en een gesprek volgen zou nog geen sinecure zijn.

De intrede van verstaanbaar Nederlands

De hoop is dan ook gevestigd op het moderne Nederlands, dat we officieel de laatste 500 jaar spreken. Kerkhof is daar dan ook positief over. “Je loopt niet tegen al te grote moeilijkheden aan. Bedenk wel dat het moderne Nederlands in 1500 niet klonk zoals het Nederlands dat nu in de Randstad wordt gesproken. Denk eerder aan het Vlaams en Brabants; zo zou de zestiende-eeuwse Nederlander gesproken hebben.”

“De uitspraak is dus anders en daar moet je je dan op instellen, maar met een beetje goede wil zou je daar wel uit moeten komen. Er is behoorlijk veel overlap in hoe woorden klinken en ook de eerste voorzetsels maken hun intrede. De woordvolgorde kan wel nog behoorlijk onverwacht zijn. Er wordt gebruik gemaakt van dubbele ontkenningen en ontkenningen waarbij het woord ‘en’ voor het werkwoord wordt geplaatst en het woord ‘niet’ achter het werkwoord. Dus bijvoorbeeld: ‘Ik en pak den appel niet’. Men had er in de zestiende eeuw echter een handje van om het woordje ‘niet’ weg te laten. Dan herken je de ontkenning niet meer en denk je dat iemand de appel wél pakt.”

Ons volkslied het Wilhelmus komt uit deze tijd en het is interessant om het vocabulaire te vergelijken. Wat opvalt is dat de klanken van woorden dichter bij elkaar liggen. ‘Doet’ is voor ons een vervoeging van het werkwoord doen, maar betekent in de zin ‘blijf ik tot in den doet’, de vierde regel van het eerste couplet, uiteraard ‘dood’.

Verkleinen op zijn Vlaams

Nicoline van der Sijs, hoogleraar in de historische taalkunde, ziet nog een probleem ontstaan in spontane praatjes met een zestiende-eeuwer. “Voor een hedendaagse Vlaming zou het al makkelijker zijn het eerste moderne Nederlands te verstaan, dan voor een hedendaagse Nederlander. In het Vlaams verklein je een woord bijvoorbeeld nog steeds met -ke of -ske. In het moderne Nederlands verkleinen we met -je of -tje. Ook de dubbele ontkenning wordt er nog veel gebruikt.”

“Groter probleem is de belevingswereld. Er zijn meer woorden uit de woordenschat van toen verdwenen of bijgekomen, dan dat er bewaard zijn gebleven. Zolang je het bij universele onderwerpen houdt, zou je elkaar wel kunnen verstaan. Dus zaken uit de natuur bijvoorbeeld, zoals het weer of de dierenwereld. Maar gaat het over transport, voedselbereiding, infrastructuur en techniek, dan kom je woorden tekort. Zelfs zoiets als een park, had je destijds niet, dus hoe zou je dat duidelijk moeten maken? Voor de hedendaagse Nederlander zou het daarom ook makkelijker zijn de zestiende-eeuwer te verstaan, dan omgekeerd. Wij hebben een referentiekader bij het verleden, en andersom gaat dat moeilijk voor de toekomst.”

Betekenissen zijn veranderd

Niet alleen zijn er veel begrippen verloren gegaan en hebben nieuwe begrippen hun intrede gedaan, ook de betekenis is aan verandering onderhevig, zegt Van der Sijs. Toen men het in 1680 bijvoorbeeld had over ‘verachten’ werd er niet ‘minachten’ bedoeld, maar eerder ‘geen acht slaan op’, ‘niet opletten.’ Ook had men het toen niet over ‘elkaar in de wielen rijden’, maar ‘elkaar in de hoefijzers draven’.

Concluderend is de zinsbouw en de universele woordenschat hetzelfde als 500 jaar geleden. Maar ondanks de herkenbaarheid van de woorden, is onze leefomgeving en daarmee ons vocabulaire, aanzienlijk veranderd in vijf eeuwen. We spreken eigenlijk moderner modern Nederlands, dan onze landgenoten destijds.

Correctie

In een eerdere versie van dit artikel werd gesteld ook het Keltisch afstamt van het proto-Germaans (de Germaanse oertaal waaruit o.a. het Nederlands, Duits en de Scandinavische talen zijn voortgekomen). Dat is fout. Het Keltisch is een aparte tak van de Indo-Europese taalfamilie.

Lees en Luister

Wilt u weten hoe het Oudnederlands, Middelnederlands en Vroegmodernnederlands klonk? Als voorbeeld deze zin:

Mijn heer, geachte commissaris, iedereen heeft gezien dat deze man gisteren een brood van mij heeft gestolen en daarom vraag ik u dat hij voor de rechtbank veroordeeld wordt. Hij moet sterven!

Dat klonk in het Oudnederlands (tiende eeuw) zo:

Vro min, ethele skultheito, alla hebbunt gisien that gestardages these man mi en brot gistolan hevit endi bithiu bisweron ik iu that man hine vora themo thinge duomi. Hi skal thes dothes stervan!

In het Middelnederlands (dertiende eeuw) zo:

myn Here, edele schoutete, alleman hevet ghesien dat ghestren deze man mi een broot gestolen hevet ende bedie bidde ic u dat men heme vore den vierschare oordele. Hi moet sterven.

En in het Vroegmodernnederlands (zeventiende eeuw) zo:

myn Heer, edele drost, alleman heeft ghezien dat ghisteren deze man my een broot gestolen heeft ende daeromme vraech ik u dat men hem voer het geregt oordele. hy moet sterven.

Lees ook:

‘We weten juist heel veel van het Oudnederlands’

Taalwetenschappers Peter Alexander Kerkhof vertelt waarvan hij droomt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten