Door:
Foto's:
Sven Torfinn
In Afrika gelooft niemand dat de Libische leider Kadhafi
tijdens de Arabische Lente ten val werd gebracht om de bevolking van een
dictator te bevrijden. Nee, zo weten de Afrikanen, dit gebeurde om
westerse belangen veilig te stellen. Net als vroeger in de koloniale
tijd. Kadhafi was immers een lastpak die Afrika voor de Afrikanen wilde
behouden en niets moest hebben van westerse inmenging. Hij had bovendien
zelf grootse plannen voor de economische ontwikkeling van de Sahel,
getuige de miljardeninvesteringen in zijn buurlanden. Plannen dus die
botsten met die van westerse landen, die onder het mom van
terreurbestrijding aanwezig zijn in de woestijn om er de schatten aan
uranium, goud en andere zeldzame grondstoffen te kunnen weghalen.
Zie hier een van de vele theorieën over buitenlandse inmenging die de ronde doen in Afrika. Of deze analyse klopt of niet doet hier niet ter zake, maar dit Afrikaanse narratief illustreert de ergernis onder de bevolking over de onophoudelijke bemoeienis met het continent. Alsof de koloniale overheersing nooit ten einde is gekomen. ‘De Fransen hebben nog steeds alles in handen’, zo klinkt het vaak mopperig in Franstalig Noordwest-Afrika waar basisvoorzieningen als water, energie of benzine nog vooral van Franse bedrijven komen en waar sinds kort ook overal de bekende Franse supermarktketens oprukken.
De opmars van supermarkten in Afrika wijst op vooruitgang; een
groeiende middenklasse, meer welvaart en betere infrastructuur, maar ze
verdringt ook de kleine winkeliers en marktvrouwen met hun groenten,
fruit en vis. Kortom: deze buitenlandse supermarktketens verstoren de
informele economie waar het continent grotendeels op drijft, terwijl de
winsten wederom in Parijs of Londen worden uitgekeerd – net als in de
koloniale tijd.
In de mondiale jacht op vruchtbaar land, grondstoffen en marktaandeel in Afrika komen Afrikanen er ook in deze eeuw doorgaans bekaaid af. Ondanks decennia van ontwikkelingshulp heerst in grote delen van het continent nog steeds armoede en honger; in het mondiale krachtenspel wegen de economische belangen van anderen blijkbaar zwaarder dan de noden van de Afrikanen. Dat roept de vraag op of Afrika zich eigenlijk wel kán ontwikkelen, zolang de hongerige ogen van de rest van de wereld op het continent zijn gevestigd.
Nu de wereld in 2050 voor de opgave staat 10 miljard mensen te
voeden, staat Afrika opnieuw in de schijnwerpers. Niet alleen omdat
Afrika er met een verwachte verdubbeling van de bevolking tot ruim 2
miljard de grootste kluif aan zal hebben om al die monden te voeden (en
daarmee overigens een zeer interessante afzetmarkt vormt), maar ook
omdat hier nog het grootste landbouwpotentieel ter wereld ligt. Behalve
Europa azen landen als China, India en Saoedi-Arabië op de miljoenen
hectares onbenutte Afrikaanse landbouwgrond om hun eigen burgers te
voeden. En dat niet alleen; ook om hun dieren te voeden of hun auto’s te
laten rijden op biobrandstof.
Voedselzekerheid
Met het project de Voedselzaak is de Volkskrant
het afgelopen jaar in het probleem gedoken van voedselzekerheid. In
reportages in Afrika, interviews met deskundigen en via vele
opiniebijdragen hebben we laten zien dat de oplossingsrichtingen
eindeloos zijn. Ze variëren van meer industriële landbouw, buitenlandse
investeringen en (Nederlandse) landbouwtechnologie tot juist minder van
alles: minder commerciële landbouw, minder consumeren en meer
ecologische, klimaatvriendelijke en kleinschalige oplossingen.
In die vele verhalen met voorbeelden van goede én slechte
praktijken, uitdagingen en struikelblokken, stuitten we steeds weer op
dat mondiale krachtenspel. Een vaak ongrijpbaar geheel van economische
en politieke tegenkrachten die de ontwikkelingen op lokaal niveau in
meer of mindere mate verstoren. Zo zagen we in Soedan
dat Amerikaanse sancties wegens de veronderstelde Soedanese steun aan
terreurgroepen al twintig jaar de economische potentie van de veesector
in dat land ondermijnen. In Senegal en
Sierra Leone botsen de nobele plannen van de regering om weer zelf
rijst te verbouwen met het monopolie dat Libanese handelaren er al
decennia hebben op de import van rijst uit Azië. Die zullen er dus alles
aan doen om de landbouwproductie te saboteren.
In Rwanda zagen we hoe koffieboeren nog steeds amper kunnen rondkomen
van wat wij in het Westen bereid zijn te betalen voor onze koffie. De
winsten blijven hangen in de lange distributieketen van boer tot
supermarkt. Van de 200 miljard euro die omgaat in de wereldwijde
koffiehandel blijft slechts 10 procent in het land van herkomst. Of er
nu een keurmerk van eerlijke handel op zit of een duur kwaliteitslabel
van Pure Africa, de Afrikaanse boer blijft straatarm. Dat geldt voor
koffie, katoen, cacao, palmolie, suiker en alle andere handelsgewassen
die in het Westen worden verwerkt tot waardevolle producten als textiel,
chocola, espresso, biobrandstof of de eindeloze rijen koekjes of
shampoo in de supermarkt.
Afrika zou zelf een verwerkende industrie moeten opzetten om
beter te kunnen verdienen aan zijn grondstoffen, zo weten de leiders van
die landen ook. Maar de kans dat er ineens op grote schaal
suikermolens, raffinaderijen of cacaohavens op Afrikaans grondgebied
openen is klein. In Senegal zagen we al dat de rijstproductie moeilijk op gang komt,
omdat er handelaren zijn die willen blijven verdienen aan de
rijstimport. Hoe waarschijnlijk is het dat multinationals als Unilever,
Nestlé of Cargill hun posities zullen afstaan?
Wie echt wil bijdragen aan de armoedebestrijding in Afrika moet
kritisch kijken naar zijn eigen winkelmandje in de supermarkt. Waarom
moet ons voedsel zo goedkoop zijn en van zo ver komen? Gemiddeld
besteden we 13 procent van ons inkomen aan voedsel, in de jaren vijftig
was dat nog 30 procent. Het hele jaar door willen we seizoens- en
plaatsgebonden groenten en fruit eten als aardbeien, mango’s of
sperzieboontjes. Zo goedkoop mogelijk én met maximale winst voor de
voedsel- en winkelbedrijven en hun aandeelhouders. In die race naar de
bodem zullen boeren altijd het onderspit delven. Goedbedoelde projecten
van ontwikkelingsorganisaties om hun leefomstandigheden te verbeteren,
zetten dan ook geen zoden meer aan de dijk.
Wat moet er dan wel gebeuren?
Het is evident dat de landbouwproductie in Afrika omhoog moet.
Het continent importeert jaarlijks voor 35 miljard euro aan voedsel
terwijl het voldoende vruchtbaar land en zon heeft om zichzelf te
voeden. De verwaarloosde landbouwsector is een erfenis van het koloniale
verleden, toen koloniale machtshebbers oude zelfvoorzienende
landbouwsystemen vernietigden ten gunste van de productie van
commerciële gewassen zoals thee, rubber en tabak voor de Europeanen. Na
de onafhankelijkheid bleven verzwakte staten achter die in de economisch
liberale jaren tachtig ook nog eens behangen werden met schulden.
Hierop volgden drastische bezuinigingen op de publieke sector en bleven
de noodzakelijke investeringen in landbouw, onderwijs en infrastructuur
decennialang achterwege.
Inmiddels beseffen Afrikaanse landen ook dat de
landbouwinvesteringen omhoog moeten. In de Afrikaanse Unie heeft men
afgesproken landbouwuitgaven fors te verhogen, de deur is opengezet voor
buitenlandse investeerders. In Rwanda en Ethiopië heeft dat al een
succesvol investeringsklimaat opgeleverd, maar elders deinzen private
bedrijven nog vaak terug voor politieke instabiliteit, corruptie,
bureaucratie of een gebrek aan geschoold personeel. China trekt zich van
al deze beperking niets aan en kondigde onlangs nog aan tientallen
miljarden extra uit te trekken voor met name de – broodnodige –
investeringen in infrastructuur op het continent. Die investeringen
garanderen hen toegang tot strategische havens of grondstoffen.
Geschoolde werkkrachten nemen de Chinezen zelf mee.
Hoewel Afrika zeker gebaat is bij door buitenlandse
ondernemingen meegebrachte expertise en kapitaal, is er een keerzijde:
investeren in Afrika gebeurt niet uit liefdadigheid maar uit
eigenbelang. Bedrijven zoeken naar de plekken met de goedkoopste arbeid,
de meeste grond, de laagste belastingtarieven en de minste politieke
weerstand. Dat brengt onvermijdelijk uitwassen als uitbuiting, landroof
en corruptie met zich mee.In Sierra Leone zagen we hoe boeren van hun land werden verdreven
door het Zweedse energiebedrijf Addax, dat op hun akkers suikerriet
wilde verbouwen voor Europese biobrandstof. Zoals vaker bij dergelijke
grootschalige grondacquisities blijven de beloofde banen uit. De lokale
politici en dorpshoofden daarentegen worden ‘beloond’ voor hun
medewerking aan het bedrijf. Zij rijden ineens rond in dure auto’s of
wonen in stenen huizen met een schotelantenne op het dak.
Uitverkoop
Ook op landelijk niveau zien we hoe de buitenlandse honger naar
grondstoffen en grond leidt tot uitverkoop van die rijkdommen,
corruptie en zelfs gewapend conflict. In Liberia is tot woede van de
bevolking bijna de helft van het vruchtbare land geleased aan
buitenlandse bedrijven om er onder meer palmolie te winnen. In de
Democratische Republiek Congo (DRC) zien we hoe vooral de familie van
president Kabila profiteert van de lucratieve mijnbouw. In Niger wordt
gezegd dat Saoedi-Arabië de terreurorganisatie Boko Haram financiert om
toegang tot de vruchtbare grond rond het meer van Tsjaad te krijgen. En
dat is maar een van de vele ‘narratieven’ over buitenlandse manipulaties
die het continent ontwrichten.
Over Afrika wordt vaak gezegd dat overheden zwak en corrupt
zijn, maar laten we niet vergeten hoe buitenlandse partijen daar
medeplichtig aan zijn. Linksom of rechtsom betalen landen voor de
toegang tot de Afrikaanse rijkdommen. Soms belanden die bedragen
rechtstreeks in de zakken van politici, soms heet het ontwikkelingshulp
en in andere gevallen levert het een nieuwe (Chinese) spoorlijn of een
mooi nieuw museum op, zoals Zuid-Korea onlangs cadeau deed aan DRC. In Mauritanië betaalt de Europese Unie voor het recht om te vissen
maar knijpt een oogje dicht voor overbevissing, omdat het Mauritanië
vooral nodig heeft om migranten naar Europa tegen te houden. Paradoxaal
genoeg leidt die overbevissing juist weer tot migratie uit buurland
Senegal.
Kortom, er zijn maar weinig voorbeelden van buitenlandse
investeringen die direct bijdragen aan de voedselzekerheid van Afrika.
Integendeel, over het algemeen verliezen boeren landbouwgrond of
verwaarlozen hun eigen akkers om als arbeider aan de slag te gaan bij
bedrijven die sperziebonen of rozen kweken voor de Europese markt – net
als in de koloniale tijd. Het inkomen is vrijwel altijd te laag om de
lokale consumptie aan te jagen, dus het economisch vliegwieleffect, waar
iedereen al jaren op hoopt, blijft uit.
Toegang tot financiering is de sleutel tot ontwikkeling in Afrika
Zelden wordt Afrikanen zelf gevraagd waar behoefte aan is. ‘Er
is nog steeds te veel paternalisme van buitenlandse bedrijven die op
koloniale voet doorgaan en grondstoffen weghalen’, zegt Akinwumi
Adesina, president van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank tegen de Volkskrant. Westerse bedrijven zouden moeten leren van de Afrikaanse gemeenschapsfilosofie ubuntu:
‘Je kunt niet een eiland van succes zijn te midden van een oceaan van
armoede.’ Buitenlandse investeringen zouden ‘inclusief’ moeten zijn,
zodat de bevolking meer deelt in welvaartsgroei.
Met de focus op handel schiet Nederland met zijn
ontwikkelingsbeleid daarom ook zijn doel voorbij. In praktijk profiteren
vooral grote Nederlandse bedrijven en financiële tussenpersonen van
subsidies, de gemiddelde Afrikaan met een goed ondernemersplan staat
voor een dichte deur. Toegang tot financiering is de sleutel tot
ontwikkeling in Afrika, maar een berg aan bureaucratische drempels vormt
een grote belemmering. Veel fondsen verdwijnen bovendien in projecten
om Afrikanen te hélpen ondernemen of boeren. Het is de vraag of deze
vaak te kleinschalige projecten effectief zijn, zeker als de
hulpverleners met hun gratis zaden en landbouwmachines weer vertrekken
als het geld op is.
Afrikanen kunnen zelf wel bedenken dat ze met hulp van een
tractor, motorfiets of naaimachine hun inkomen kunnen verbeteren, daar
hebben ze geen cursus of seminar voor nodig. Afrika zou zich
waarschijnlijk een stuk beter kunnen ontwikkelen als andere landen
zouden ophouden zich met het continent te bemoeien. Goede kans dat
Afrika dan in 2050 ook in staat is zijn eigen bevolking te voeden.
In de nieuwste aflevering van onze podcast het Volkskrantgeluid praat Carlijne Vos over dit artikel met presentator Laura van der Haar en redacteur Pieter Hotse Smit. Beluister de aflevering via iTunes, Spotify of Soundcloud. Eten we in 2050 kweekvlees of krekels? Wat zijn de spannende initiatieven? En hoe draag je zelf bij aan een betere wereld? Het zijn onderwerpen die aan bod komen in het gratis te downloaden e-book Hoe voeden we 10 miljard monden in 2050. Download het hier. |
even (3 weken) in Nieuw Zeeland / 3 weeks (only!) in New Zealand / 3 semaines seulement (hélàs!) en Nouvelle Zélande!.... en dan / nu alles en nog wat / des choses et d'autres ensuite / allerlei dann bzw. jetzt / other things which now matter (to me!)
zondag 13 januari 2019
Zolang landen hun eigen honger stillen ten koste van Afrika, verandert er niks
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten