In veel van zijn romans gaf Tommy Wieringa
zijn moeder een rol. Nu schreef hij écht over haar, letterlijk, niets
verzonnen. Over een avontuurlijke en meedogenloze vrouw die ‘een domme
keuze’ maakte. ‘ Tekst
Foto
Ze was, schrijf je, een van je favoriete personages…
„Ja.”
… en ik herkende haar in de moeder van ‘Joe Speedboot’, met haar Egyptische minnaar.
„Dat is waar ook.”
Was je dat vergeten?
„Het loopt een beetje door elkaar, haar rol als fictieve figuur en
als mijn moeder. Ze is een verschijningsvorm in beide werelden
geworden.”
Ik herkende haar ook in de moeder van ‘Caesarion’, die aan onbehandelde borstkanker sterft.
„Net als mijn moeder.”
En in de moeder in ‘De heilige Rita’, die haar zoon verlaat.
„Zoals ik haar op mijn elfde verlaten heb.”
Waarom, vroeg ik me af, wilde je ook nog…
„…letterlijk…”
…ja, letterlijk over haar schrijven? Ervan uitgaande dat ‘Dit is mijn moeder’ niet verzonnen is.
„Nee, het is de werkelijkheid. Ze was larger than life, mijn
moeder. Een reusachtige boom in mijn leven. Hoe zou ik níet over haar
kunnen schrijven? Mijn moeder, ja, jezus… ik hou erg van de literatuur
als avontuur. Herinner je je die vraag van Milan Kundera in zijn essay
over de romankunst? ‘Wat is er toch gebeurd met het avontuur, het eerste
grote romanthema?’ Don Quichot, Moby Dick, romans
vol ruimte en avontuur. Avontuur is een draadje in mijn werk, er moet
iets te beleven zijn, en mijn moeder was gegrepen door het avontuur. Ze
was voor mij een bron van verhalen en bewondering.”
Je bent bang dat je op haar lijkt, schrijf je. En dan zegt de psychiater die je consulteert…
„‘Meneer Wieringa, u bént uw moeder niet.’ Een heel goeie psychiater trouwens, ik bleek hem gedeeld te hebben met Hugo Borst.”
Die ook over zijn moeder geschreven heeft.
„Ja, haha, die psychiater zag ze komen, de mannen met hun moeder-issues.”
Wanneer was je bij hem?
„Op mijn dertigste. Ik was gestopt met roken en ik dacht, nu moet ik
mezelf… ik was bang om kinderen te krijgen. Ik dacht, stel je nou voor
dat je ooit een leuke vrouw treft? In de staat waarin ik toen was durfde
ik geen kinderen te krijgen.”
Want je was…?
„Opvliegend en gewelddadig. Ik ging uit voorzorg naar de psychiater,
om te kijken in hoeverre je je van jezelf kunt bevrijden. Het kon. Ik
geloof erg in maakbaarheid.”
Daarna schreef je ‘Joe Speedboot’.
„Dat was een van de goeie dingen ervan. Het stelde me in staat om
mezelf als onderwerp achter te laten. Ik was dat autobiografische
gekrabbel van mijn eerste romans beu. Een bekende vergissing, dat je
iets uit je leven aanziet voor goed en interessant materiaal.”
Je moeder is het wel.
„Ik heb haar als personage altijd meegenomen.”
In ‘Caesarion’ beschrijf je ver voor haar dood het sterfbed dat ze zou gaan krijgen.
„Het was voorspelbaar dat het zo zou gaan, en ik heb de literatuur
ingezet als pressiemiddel. Ik zei tegen haar: ik heb een boek geschreven
waar een vrouw in voorkomt die borstkanker heeft en zich niet laat
behandelen, en ik beschrijf hoe dat eruit gaat zien. De kanker barst
door de huid heen. Ik beschrijf ook met welke pijn dat gepaard gaat.
Pijn van kanker is de ergste die er is. Ze was ontsteld. En zo
geschrokken dat ze een deel van haar borst heeft laten weghalen.”
Maar te laat.
„Te laat. Ze zei: ik doe dit alleen maar voor jou. Wat onzin was. Ze
was gewoon bang. En die angst had ze laten dempen door kwakzalvers en
door haar antroposofische huisarts, die jarenlang heeft volgehouden dat
het geen kanker was, maar een ontsteking. Iemand vroeg laatst waarom ik
geen vrede had met haar keuze, het was toch haar leven? Nee, natuurlijk
had ik daar geen vrede mee. Het was een domme keuze. Het is onacceptabel
als je moeder doodgaat aan iets waar ze helemaal niet aan hoeft dood te
gaan.”
Was schrijven over haar ook een manier om haar terug te halen?
„De afgelopen drie jaar waren heel bijzonder. Overal waar ik kwam
doken er mensen op met verhalen over haar, met brieven, foto’s. Ze heeft
wel honderd levens gehad. Op haar uitvaart kreeg ik van een goede
vriend van haar een doos met correspondentie die begint in 1969, toen we
naar Aruba verhuisden.” Zijn vader werd daar leraar. „Een geluksgift,
echt te gek. Ik heb een hele zomer als een archeoloog haar leven zitten
uitpluizen en ik kon er uiteindelijk een soort erotische chronologie in
aanbrengen. Wat met wie op welk moment.”
Waarom heb je ‘Dit is mijn moeder’ nu pas geschreven, na haar dood?
„Nu kon het. Het verhaal is af. De boom is geveld.”
Wist ze dat je het ging doen?
„Ik heb het haar op haar sterfbed verteld. Ze vond… ze begreep… ze
had vrede met haar rol als materiaal. Ze kon er ook wel om lachen. Ze
kwam ook altijd luisteren als ik ergens in het noorden voorlas.” Ze
woonde in Groningen, waar ze een sieradenwinkel dreef. „Maar ik had het
liever niet gedaan, dat boek over haar. Caesarion had ik liever niet zo geschreven. Ik had liever een ander verhaal gemaakt.”
Of had je liever een andere moeder gehad?
„Natuurlijk niet. Ik vind het wel vrij tragisch dat we ons leven lang
geruzied hebben. Zij meende dat dat voorbij zou zijn als ik haar maar
zou begrijpen. Ze bleef zichzelf maar verklaren, uitleggen, in eindeloze
monologen. Volgens haar kwam alles in mij voort uit het verdriet over
haar vertrek lang geleden. En ik geloofde dat niet. Ik had daar allang
vrede mee en ik maakte gretig gebruik van de ruimte die de
disfunctionaliteit van het gezin me gaf. Maar waar ik geen vrede mee kon
hebben, dat was haar… meedogenloosheid.”
Meedogenloos tegenover wie?
„Alles en iedereen. Mijn vader, die zich altijd keurig heeft gedragen
tegenover haar, heeft maar één keer iets lelijks over haar gezegd,
vorig jaar. Hij zei: ze ging over lijken. Het was háár vrijheid en háár
belang, ten koste van anderen. Dat was de bron van onze altijddurende
conflicten.”
Nog even over de psychiater…
„Het is lang geleden, hoor.”
…en de angst dat je op je moeder leek.
„Het was vooral het gevoel van ontheemding dat me ertoe bracht om
bijstand te zoeken. Op mijn dertigste had ik achttien of negentien
adressen gehad, een instabiel leven. Mezelf vertrouwde ik al helemaal
niet. Was er niet iets beters te verzinnen dan dit? Ik wilde iets van
vaste grond verwerven.”
Maar is die angst verdwenen?
„Ik bezit dezelfde woede en dezelfde grenzeloosheid als zij, alleen
heb ik haar als voorbeeld gehad. Ik heb mezelf op tijd kunnen
terugsnoeien. Mijn moeder kon heel priesterlijk zijn, ze dacht dat ze op
aarde was om mensen te helpen. Het volgende moment sloeg ze de caravan
van een vermeende rivale kort en klein. Maar mensen die haar niet zo
goed kennen – ik kom ze overal in het land tegen – hebben een heel
verheven idee van haar.”
De heilige Lia.
„Ja.”
Dan kan je boek nog een leuke verrassing worden.
„Nee hoor, ze geloven het gewoon niet. Ze zullen het zien als het
ressentiment van een gekrenkt kind. Die werelden komen bij elkaar in
deze herinnering: hoe zij met zachte stem praat over de genade van de
kosmos met een vrouw die voor haar werkte en tegelijkertijd” – hij klemt
zijn hand om mijn bovenarm – „mijn zus knijpt.”
Dat doe je goed na.
„Dank je. Dat is wat ik heb willen vermijden. De woede, jongen! Sterk spul.”
Woede op wie of wat?
„De immanente woede die diep in ons zit. De Ilias begint er
mee, het vertrekpunt van onze literatuur: de woede van Achilles die het
meisje Briseïs moet opgeven, terwijl ze hem was toegewezen als
oorlogsbuit. Begrijp je? Echt lelijk, hoor.”
En die woede kanaliseer je door…
„Een straf regime van zenmeditatie te volgen, tweemaal twintig
minuten per dag. Jezelf in de hand houden en geen onaangenaam mens zijn,
dat is nog best een opdracht. Helemaal als de klachten van de
middelbare leeftijd beginnen te komen, de idiote gedachte dat het leven
je iets verplicht is.”
Ik dacht dat je zou zeggen: door te schrijven.
„Schrijven is groot en goed, ook omdat je gedurende die bezigheid
niemand tot last bent. Maar de wezenlijke dingen ondervang je er niet
mee.”
Wat vinden je zussen van je boek?
„Ze hebben het nog niet gelezen en ze zijn er niet gerust op. Mijn
oudste zus zei: je bent nu 51, ze is drie jaar dood, laat haar toch met
rust. Ja! Dat kan ook! Maar dat doen we niet! Ze zijn misschien loyaler
aan haar omdat ze hun hele jeugd bij haar zijn geweest. De oudste twee
hebben de opvoeding van de jongste op zich genomen, want niet lang nadat
zij geboren was begon mijn moeder aan haar reizende bestaan. Ze was
soms weken weg. Ik vond brieven waarin ze eerst in Thailand is, waar ze
kust met een jongen op het strand, en dan doorreist naar India en
Egypte. Al die tijd heeft ze een kind van een paar jaar oud thuis, en
twee van twaalf, dertien. Heel eigenaardig.”
Zij voelen zich niet verlaten?
„Tuurlijk wel. Het gekke is, als ik zo met jou over mijn moeder zit
te praten, de dingen die ik over haar zeg… Verraad. Naar. Het doet geen
recht aan de veelheid van alles, aan haar als eh… ik bedoel, ze was ook
heel liefdevol. Herinner je je wat ik schrijf over mijn dochter op dat
koude Noord-Hollandse voetbalveld?”
Ze raakt de bal alleen als die toevallig voor haar voeten komt.
„En ik sta daar met een rooie kop langs de zijlijn te schreeuwen.
‘Naar voren!’ Zo zal ze me onthouden, dacht ik. En dan die innerlijke
dialoog met mijn moeder, dat ze zegt: ‘Alle keren dat ik je heb opgetild
en in slaap heb gezongen en heb geknuffeld, en wat onthoud je?’”
Dat ze je sloeg met een zweep.
„Omdat ik kauwgum kauwend en onderuitgezakt op de rug van een paard
zat.” Hij lacht. „Zulke nare dingen over je moeder zeggen als ze dood
is, dat dóe je toch niet?”
De doden, schrijf je, zijn in de handen van de levenden.
„Zo is het. Maar bij het praten over haar voel ik me naakter dan bij
het schrijven. Doe ik haar wel recht? Een confronterende vraag. In het
boek zeker. Ik denk dat ze ermee zou hebben kunnen leven, vooral door
het slot, waarin ik uit een brief van haar citeer. We lopen samen door
de straten van Oranjestad, geen verleden, geen toekomst, een mooi
bevroren moment, alleen een eeuwigdurend heden.”Aan het eind van het gesprek vertelt hij over de keer dat zijn moeder haar Egyptische man aan hem kwam voorstellen, ze was inmiddels met hem getrouwd. „Hij mocht in de auto niet roken, dus hing hij paffend uit het raam toen ze bij mij de dijk af kwamen rijden. Hij, maar vijf jaar ouder dan ik, stapte uit, spreidde zijn armen en riep: ‘My son!’” Hij lacht en pakt zijn notitieblokje. „Dat moet ik nog eens opschrijven. Of staat het in Joe Speedboot? Weet jij dat?”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten