De
herstelbeweging zet ervaringsdeskundigen in voor het herstel van
psychiatrische patiënten. Filosoof Awee Prins, zelf óók
ervaringsdeskundige, juicht dat toe, maar het doel - beter worden -
niet.
De
geestelijke gezondheidszorg kent een nieuwe stroming: de
herstelbeweging. Ik draag haar een warm hart toe, wanneer zij zich er
hard voor maakt dat mensen die psychisch lijden niet ‘ziek’ zijn, maar
kampen met (de naslepen van) ingrijpende existentiële ervaringen. Ook ik
vind dat hun lijden niet gepathologiseerd en gemedicaliseerd mag
worden. Maar als daaraan wordt toegevoegd dat getormenteerde mensen weer
‘in hun kracht moeten worden gezet’, ‘de controle over hun bestaan
moeten herwinnen’ en zelfs empowered dienen te worden, opdat ze als goed functionerende burgers ‘weer kunnen meedraaien’, liefst zo employable en flexibel mogelijk, dan haak ik af.
Dat
geldt trouwens ook voor het door velen omarmde idioom van de ‘kracht
van kwetsbaarheid’. Heb je een kwetsbaarheid en kun je niet goed
meekomen in de prestatiesamenleving? Wees dan eerlijk over die
kwetsbaarheid, zet die strategisch in je netwerk in, en je zult zien dat
het je geen windeieren legt.
Niet te repareren
Deze
redeneringen doen meer kwaad dan goed. Want er zijn nu eenmaal (veel)
mensen die zo kwetsbaar zijn dat ze helemaal geen kracht uit hun
kwetsbaarheid kunnen putten. Daar mogen we niet aan voorbijgaan.
Bij
broos leven hoort broos denken, en een bijbehorende taal. Ik hecht -
vergeef me mijn filosofische gevoeligheid voor de taal - aan het woordje
‘broos’. Waar ‘kwetsbaarheid’ de mogelijkheid van ‘onkwetsbaarheid’
openlaat, zegt ‘broosheid’: je kunt niet ‘on-broos’ zijn. Dat brengt mij
tot de overweging dat ‘herstel’ géén broos woord is. ‘Herstellen’
betekent: iets in zijn oude toestand terugbrengen. Maar wie een psychose
of een depressie heeft doorgemaakt, een slopende lichamelijke ziekte
doorstaan of een kind verloren, zal daar nooit van herstellen. Een auto
kun je herstellen, een mens niet. Wij zijn niet te ‘repareren’. Met het
woordje ‘herstel’, zeker verbonden met empowerment, beperkt de herstelbeweging zich meer dan haar lief zou moeten zijn.
Telkens
weer wordt vastgesteld met welke problemen iemand kampt, daarna wordt
de gewenste oplossing geformuleerd (altijd weer dit: ‘er overheen
komen’, weer ‘fit’ worden, ‘sterker’) en hoe daartoe te geraken; want
aan het einde van de tunnel van de behandeling gloort het licht.
Wij
leven nog steeds in de denkbeweging die Plato lang geleden heeft
beschreven in de ‘allegorie van de grot’: van duisternis naar licht. Dit
denken is inmiddels ontaard in ordinair utopisme, een verzaking van het
heden, ten gunste van een ander, beter heden in de toekomst. Het
‘licht’ is elders en later, plekken en toestanden waar alles beter zal
zijn, ver weg van de kommer en kwel van het hier en nu.
Dat
er een beter leven in de toekomst ligt, weliswaar voor ons hedendaagsen
niet meer in het hiernamaals, maar ‘binnenkort’, ‘eens’, is een
filosofische fictie die wij veel te serieus nemen. Voor ons is er niets
vanzelfsprekender dan dat alles beter kan worden.
Huilen inhouden
Wij
verzaken een besef waarin we ons meer zouden kunnen oefenen:
onmogelijkheidszin - het leven bestaat niet uit louter problemen en
bijpassende oplossingen; het is fundamenteel ‘onbeheersbaar’. Er bestaat
ook zoiets als chronische onmacht, geen kant meer op kunnen, je in het
geheel geen raad meer weten.
De
onmogelijkheidszin herinnert aan onze breekbaarheid en broosheid, maar
wordt in onze prestatiesamenleving onderdrukt. Wij willen haar niet
onder ogen zien en lopen daardoor het gevaar door het leven te gaan als
mieren die hun huilen inhouden. De meesten van ons slagen er (voor mij
vaak onbegrijpelijk) in hun huilen in te houden: ze functioneren.
Degenen die bij de hulpverlening aankloppen, zijn de mieren die hun
huilen niet langer in kunnen houden.
Het
is bijzonder wrang als de hulpverlener de onmogelijkheidszin
stelstelmatig miskent, aan het empoweren slaat of antidepressiva
voorschrijft met de belofte dat de patiënt over enkele weken ‘het licht
weer zal zien’. Wanneer de hulpverlening vanuit het streven naar herstel
de afgrond niet herkent waarin degene die aan haar tafel zit, doet zij
zichzelf en de degenen waaraan zij is toegewijd ernstig tekort.
Mooiweersamenleving
Vaak
wordt met droge ogen beweerd dat het leven een feest is, wij hoeven
alleen de slingers maar op te hangen. Deze rabiate domheid kan er binnen
afzienbare tijd toe leiden dat wij het volkomen in orde vinden dat wie
er niet in slagen slingers op te hangen, zich bij de een of andere
‘levenseindekliniek’ kunnen melden, waar ze ‘de dood als cadeau’
krijgen. Ik chargeer, maar ik maak me kwaad. Neem de discussie over
‘voltooid leven’ - alleen dat woordenpaar is al een semantisch
schandaal. In het debat erover wordt de onmogelijkheidszin volledig
weggemoffeld. Een mensenleven is nooit voltooid. Wel bestaat er zoiets
als een uitgeput en verwoest leven, of een verbitterd en vereenzaamd
leven. Waarom noemen we het dan niet zo? Omdat het niet past in onze
mooiweersamenleving.
Wanneer ik tegen
mijn kinderen zeg dat mijn leven voltooid is, maak ik het ze niet te
moeilijk; val ze niet lastig met mijn wanhoop (hoe zou ik ook durven, nu
ze het al zo druk hebben?). Mijn leven is voltooid en de zaken kunnen
netjes worden afgehandeld: het leven van de oude weduwnaar Awee Prins
was volgens hem ‘voltooid’. Hij wilde niet meer, heeft als een waardig
lid van de prestatiesamenleving de regie in eigen hand genomen en daar
is hij door de mooiweerpolitici van D66 via wetgeving een handje bij
geholpen: hij kreeg de dood als cadeau. Opgeruimd staat netjes.
Let
goed op dit idioom: ‘de regie in eigen hand nemen’. Heeft er ooit
iemand in het leven de regie in eigen handen? Hebben wij ooit de regie
over ons huwelijk, onze vriendschappen, ons gemoed, ons wedervaren?
Alleen idioten beweren zoiets.
En dan
is er onze huidige omgang met rouw en het daarbij behorende
afgrondelijke verdriet. Het psychiatrisch handboek DSM-5 reserveert twee
weken voor ‘normale rouw’, alles wat daarna komt heet ‘gecompliceerde
rouw’ of ‘depressie’. Na veel protest (DSM-IV gunde de weduwe of
weduwnaar of de ouders van een overleden kind nog twee maanden - ook al
een gotspe) is er in DSM-V een notitie opgenomen over ‘gemotiveerd
afwijken’. De huisarts heeft de discretionaire bevoegdheid om de rouw
niet al na twee weken te pathologiseren. Alsof je in principe
ongecompliceerd moet rouwen. ‘Gecompliceerde rouw’ is een semantisch
schandaal - rouw is altijd gecompliceerd.
Cuba Libre
Vergun
mij een typisch vakantietafereel te schetsen. Neergestreken op een
terras en met de geprefereerde versnapering in de hand slaakt de
vakantieganger de vrolijke zucht: ‘Het kan niet beter.’ In deze woorden
ligt, doorheen alle loze vergeefsheid (men moet immers over enkele dagen
weer terug naar huis), een diepe waarheid, die de betrokkene op dat
moment gewoonlijk niet beseft. Want zo is het, het kan niet beter.
Dat
zouden we vaker moet verzuchten, niet alleen met een Cuba Libre in de
hand. ‘Het kan niet beter, en het wordt ook niet beter.’ U mag mij er
gerust op betrappen dat ik hiermee een nieuwe mantra introduceer, naast
de mooi-weeradagia waarmee wij onszelf en elkaar dag in dag uit
bestoken: ‘kop op’, ‘het komt goed’, ‘pluk de dag’.
‘Het
kan niet beter, het wordt niet beter’ is slechts een stem in de
veelstemmigheid van het bestaan. Maar voor de toekomst van de
herstelbeweging kan ze veel betekenen. De herstelbeweging zal
ingetogener worden, mensen niet langer onder druk zetten om te
‘herstellen’, om nieuwe krachten in zichzelf te ontdekken en te
ontginnen, ‘nieuwe zin’ in hun bestaan te ontdekken.
Rare sprongen
Toen na de dood van mijn vrouw in 2014 mijn leven me zwaar, al te zwaar bleef vallen, kreeg ik een personal coach. Hij stelde me tijdens ons eerste gesprek de volgens hem ‘beslissende vraag’: ‘Waar ben jij over twee jaar?’
Ik
antwoordde: ‘Met je vrouw in bed, of met je dochter; jij mag kiezen’.
Dat was misschien een smakeloos antwoord, maar in het nauw gedreven
maakt een onbegrepen wanhopige rare sprongen.
‘Vastzitten’ was voor de coach geen optie. De dichter Rainer Maria Rilke heeft ooit treffend opgemerkt: Wer spricht von Siegen? Überstehn ist alles.
Het gaat in het leven niet om zegevieren, niet om ‘eruit te komen’, ‘er
bovenop te komen’, ‘sterker te worden’, om ‘persoonlijke groei’ te
bereiken; geduld, doorstaan is alles.
Wanneer
we dit leren beseffen, zal het antwoord op de vraag ‘Hoe gaat het?’
niet altijd maar weer hoeven te luiden: ‘Goed!’, ‘Druk, druk, druk’, of
‘Ik werk aan mijn herstel!’. Doorstaan is alles.
Broos denken
Wij zouden psychiatrische stoornissen ook kunnen duiden als modes of existence;
als manieren waarop sommige broze mensen nu eenmaal blijken te
existeren, manieren die wij moeten leren omarmen en doorstaan, en waarin
wij misschien zelfs een eigenaardige schik kunnen krijgen.
Bij
broos leven hoort broos denken. Dat maakt van de medische situatie
‘twee sterfelijken in één kamer, waarvan de een iets sterfelijker is dan
de ander’. En van elke behandeling binnen de psychiatrie ‘twee
waanzinnigen in één kamer, waarvan de een net iets waanzinniger is dan
de ander’. Dit nodigt uit tot een bezinning op de rol van zowel de door
DSM getergde en beperkte psychiater of hulpverlener, als op die van de
patiënt.
De onmiskenbare verdienste van
de herstelbeweging is de introductie van ervaringsdeskundigen in de
praktijk van behandeling. Ik onderschrijf dit, ook vanuit persoonlijke
ervaring. De meest intense en beklijvende herinneringen aan mijn
verblijf in een verslavingskliniek in Kaapstad in de zomer van 2009 zijn
de gesprekken die ik daar met de counselors voerde,
ervaringsdeskundigen die - net als ik - in de afgronden van hun leven
hadden verkeerd, en - anders dan ik toen - die afgronden hadden
doorstaan. Zij begrepen de verstikkende wanhoop, de krankzinnige logica
en de slopende sluwheid van mijn verslaving veel beter dan de
psychologen met wie ik sprak. Hun solidariteit en hun woorden van
meedogenloze toewijding staan tot op de dag van vandaag in mijn
existentie gegrift.
Zweem van onsterfelijkheid
Psychiater
Jim van Os heeft terecht opgemerkt dat de psychiatrie ‘veel van
ervaringsdeskundigen kan leren’. Maar hun inbreng mag niet als welkome
aanvulling op de expertise van de professionele hulpverlener gaan
fungeren.
Zoals menig arts wanneer deze
een witte jas aantrekt een misplaatste zweem van onsterfelijkheid
verkrijgt, zo zijn veel, te veel psychiaters bevangen door de
overtuiging dat zij psychisch gezond zijn en de patiënt psychisch ziek.
Wat ik voorstel is heel eenvoudig: elke psychiater in opleiding dient
gefaciliteerd en aangemoedigd te worden de waanzin die hij, net als
ieder ander, in zich draagt, uit te diepen en te extrapoleren, de eigen
kleine angsten en droefheden uit te vergroten, de eigen onredelijke
gedachten en kleine psychosen in extremo te doorleven. Dat mag
niet te veel gevraagd zijn. Ik herinner eraan dat het woordje therapie
oorspronkelijk ‘bijstaan’ betekende. Om iemand werkelijk bij te staan
moet je die ander echt nabij zijn. Dat lukt niet met empathische
gevoelens, maar kan alleen gebeuren vanuit de eigen doorgeploegde
existentie.
De huidige praktijk van
professionele distantie moedigt behalve afstand, ook een gebrek aan
hartelijkheid aan. Broos leven vraagt niet alleen om broos denken en
broos behandelen; het biedt ook ruimte voor hartelijkheid. Net zoals de
patiënt zich erin zou kunnen oefenen meer schik te krijgen in de eigen
‘mode of existence’ (‘het is nu eenmaal zo dat ik, anders dan veel
anderen, alles te veel vind’), zo zal ook de psychiater die zich
existentiële professionaliteit heeft eigen gemaakt, schik krijgen in
zowel zijn eigen kleine waanzin, als in de meer dramatische waanzin van
zijn patiënten.
Kruisbestuiving
Natuurlijk
kent de ‘existentiële professionaliteit’ van psychiaters haar grenzen.
Maar het pleidooi voor een kruisbestuiving tussen ervaringsdeskundigen
en psychiaters mag nooit een waterscheiding in stand houden. Dat zal de
psychiatrie alleen maar verder isoleren en uithollen en de
ervaringsdeskundigen in de periferie manoeuvreren.
Misschien
moeten we het toejuichen dat psychiaters hun huilen iets beter dan
anderen (ook de ervaringsdeskundigen) vermogen in te houden. Maar huilen
doen ze, en alleen in een doorleefd, zij het meer ingetogen huilen,
kunnen zij hun patiënten werkelijk nabij zijn. Het aanleren van
technieken van empathische geneeskunde is niet genoeg.
Er
is mij veel aan gelegen meerdere, ook onvermoede, stemmen te laten
gelden, als een oefening in hartelijkheid en een poging tot werkelijke
democratie, waarin niet de meeste, maar alle stemmen gelden. DSM-IV en
DSM-V worden wel beschouwd als de bijbels van de psychiatrie.
Geruststellende
gedachte bij het bedenkelijke gezag van deze bijbels is, dat ze telkens
weer herschreven worden. Er komt ooit een DSM-VI. Dat hoeft geen nieuwe
‘Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders’ te zijn; naar
naam en inhoud kan zij een ‘Dedicated and Suited Manual for Existential
Dispositions’ zijn.
Nietzsche schreef
ooit: ‘Er is zoveel morgenrood dat nog niet geschenen heeft.’ En hoewel
het beeld van ‘morgenrood’ de suggestie van utopisch denken in zich
draagt, is niets minder waar: wij kunnen anders denken dan we nu denken;
onze huidige percepties zijn weliswaar vanzelfsprekend, maar niet
onvermijdelijk.
Er bestaat een
overstemde, maar toch hier en daar mogelijk weerklinkende praktijk van
hartelijkheid, ook in de psychiatrie. De herstelbeweging leert ons hoe
belangrijk dat is.
De herstelbeweging
De
herstelbeweging is een stroming in de psychiatrie, vooral voortgekomen
uit patiëntenorganisaties. ‘Genezen’ van zware psychiatrische
aandoeningen is niet mogelijk, is een kerngedachte van de beweging.
‘Herstel’ kan wel - wat neerkomt op leren leven met je beperkingen,
liefst niet in een kliniek maar in de eigen omgeving, met professionele
hulp en steun van naasten en ervaringsdeskundigen. Sinds een aantal
jaren vindt dit gedachtegoed steeds meer ingang in de geestelijke
gezondheidszorg.
Dit
essay is een bekorte versie van Awee Prins’ bijdrage aan ‘Filosofie bij
herstelondersteuning’. Filosoof Awee Prins (Rotterdam, 1957) is
verbonden aan de Erasmus Universiteit en werkt aan zijn project ‘Bij
broos leven hoort broos denken’.
Dienke Boertien en Wouter Kusters (red.)
Filosofie bij herstel- ondersteuning. Opnieuw denken over geestelijke gezondheid
Kenniscentrum Phrenos; 160 blz. € 22,95
Filosofie bij herstel- ondersteuning. Opnieuw denken over geestelijke gezondheid
Kenniscentrum Phrenos; 160 blz. € 22,95
Lees ook:
Inspectie heeft grote zorgen over ggz-zorg aan huis
De
geestelijke gezondheidszorg gaat niet goed om met patiënten die niet
meer beter kunnen worden. Dat is de conclusie van een kritisch
inspectierapport over zorg aan huis in de ggz.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten