Maarten Biesheuvel
In november 2018 overleed Eva Biesheuvel. Hoe moest het verder met
Maarten Biesheuvel? Eva was immers zijn steun en toeverlaat op alle
vlakken. „Ik zit maar de hele dag. En liggen. En om me heen kijken. Ik
ben zo droevig.”
„Toen Eva overleed was het stil.” Maarten Biesheuvel zit in zijn
stoel in het houten, groene huis in Leiden waar hij na het overlijden
van zijn vrouw Eva, op 20 november 2018, nog steeds woont. Zelf had
Biesheuvel ooit gesteld dat dat niet zou lukken als Eva er niet meer zou
zijn. In 2018 zat hij een deel van het jaar nog op de gesloten afdeling
van de psychiatrische inrichting Rivierduinen in Leiden.
Behalve manisch depressief is Biesheuvel ook kortademig, en hij trilt. Dat komt door de medicijnen, denkt hij. „Ik slik nog steeds zeven pillen per dag, die moeten me stabiel houden.” Op tafel staan een theepot en een asbak, daarnaast liggen enkele doosjes sigaren.
Biesheuvel wordt goed verzorgd sinds Eva er niet meer is. Daarvoor was dat niet nodig, „Eva was een en al zorgzaamheid”. Daarnaast was Eva zijn muze, degene die als eerste zijn manuscripten beoordeelde. Wanneer zij ook maar enigszins twijfels had bij het verhaal, ging het direct de prullenbak in. Zelf omschreef Biesheuvel haar als een ‘kundig kapitein’ die hem drijvend hield.
De mensen die hem nu opvangen zijn aardig en hij houdt vooral van de pasta met zalm die in het weekend soms voor hem wordt gemaakt, de Iglo-maaltijden door de week zijn „vreselijk vies”.
Eind september wordt het boekje Eva organiseert en doet gepresenteerd. Vrienden en bekenden hebben verhalen geschreven met herinneringen aan Eva en Maarten Biesheuvel. „Eva had wel honderd vriendinnen”, denkt Maarten Biesheuvel na die middag. „Ik kende ze niet. En dan lachen ze naar je, en strelen je.” Hij aait over zijn hoofd. „Ze strelen je op je hoofd, schouder, rug. Zo vervelend, dat strelen.”
Hoe de mensen met hem omgaan sinds Eva er niet meer is, is ook veranderd. Naast de vele aardige mensen zijn er ook mensen die hem soms behandelen alsof hij een baby is. Heel vervelend is dat, herhaalt Biesheuvel.
Mensje van Keulen was er die middag ook, ze las een tekst voor. Dit voorjaar nog kwam ze met Maarten ’t Hart op bezoek. Gelukkig voor ’t Hart was de hond Mikkie dood, die blafte altijd als ’t Hart kwam. Als Maarten ’t Hart als Maartje ’t Hart kwam „trapte de hond daar mooi niet in, hoor”, vertelt Biesheuvel.
Met zijn geheugen is niets mis, met zijn taalgevoel evenmin. Verhalen van vroeger dist hij makkelijk op. Hij antwoordt soms kort, in enkele gevallen zelf monosyllabisch. Hij zwijgt veel en slaapt veel, zeker sinds Eva dood is. Dat helpt om een beetje te vergeten, want overdag denkt hij aan weinig anders dan aan Eva. „Aan niets anders”, zegt hij erbij. Soms zijn er dagen dat hij denkt: waarom heeft ze me in de steek gelaten.
Lees ook Zonder Eva wordt Maarten een dakloze in een kartonnen doos Op de vraag of hij blij is dat hij er nog is, roept hij uit: „Ik mis Eva toch?”
Het schrijven lukt al enige tijd niet meer en lezen gaat ook moeilijk. „Dat is de concentratie die er niet meer is, denk ik.”
Dat hij niet meer kan schrijven, vindt hij vreselijk. Lichamelijk en geestelijk is het niet op te brengen. „Ik zit maar de hele dag. En liggen. En om me heen kijken. Ik ben zo droevig. Ik wil wel schrijven, maar het gaat niet. Ik heb vier jaar niet geschreven.”
En ook: „Ik vind het afschuwelijk hoor, dat ik niks meer heb om over te schrijven. Nee hoor, het is geen bevrijding voor me dat het niet meer hoeft. Het is ook geen writer’s block, ik ben gewoon kapot door de dood van Eva. En dáárover schrijven kan ik niet. Ik was na de dood van Eva helemaal kapot. Ben ik nog steeds, en ik raak niet meer heel.”
Boven woont een poes, Zusje, die wil geen mensen zien en verstopt zich elke dag onder Eva’s bed, in een kamer tegenover die van Maarten Biesheuvel. Soms komt ze nog naar beneden, als er vis is, om dan zo snel mogelijk weer naar boven te gaan. Volgens Biesheuvel is Zusje door iets getraumatiseerd geraakt. De andere twee poezen, Japie en Blacky, zoeken wel beneden de gezelligheid of de buitenwereld op. Zelf gaat hij weinig de deur uit. „Soms een blokje om met de fysiotherapeut.”
’s Nachts is hij alleen. Tot anderhalve maand na Eva’s dood bleef er iemand slapen. „Op een gegeven moment zei iemand van de thuiszorg tegen me: ‘U mag nu zelf slapen’.”
Het is vooral in de ochtend dat hij Eva mist. „En bij het instoppen. Dan ga ik naar Eva’s kamertje en dan vraag ik: moet je lachen? En dan lacht ze ook, of ze komt mij instoppen en dan vraagt ze: moet je lachen? Ben je goed ingestopt? Ja, kusje nog, kusje”, doet Biesheuvel de momenten na.
Hij droomt niet vaak, en als hij dat al doet dan is het van Eva, maar ook van zijn beste vrienden Huib Drion en Karel van het Reve. Met Van het Reve was hij veertig jaar bevriend. Met Eva was hij zestig jaar samen. „Van tien voor half drie op 4 augustus 1958 tot 20 november 2018”, preciseert hij. Het was een mooie dag geweest toen hij en Eva trouwden. Op Schiermonnikoog deden ze dat, een mooie plek, want „intiem en te overzien”. Biesheuvel lacht een klein beetje om zijn soort-van-rijmpje.
Eva’s dood kwam plotseling. Ze stond in de keuken boterhammen te smeren. Hij hoorde een enorme dreun. „Eva was van het keukenstoeltje gevallen. Toen ik kwam, zag ik blote boterhammen tussen haar benen. Ik probeerde haar op te tillen, maar dat lukte niet. Ze viel weer terug. Toen heb ik 112 gebeld. Vier dagen later was ze dood. Ik heb niet eens afscheid kunnen nemen.”
Op de ochtend van haar dood schrijft hij zelf de rouwadvertentie: „Goedendag. Ik ben dood. Ik mis Maarten, mijn vrienden, de poezen, de kauwtjes en de duiven.” Dat kort opschrijven was hem gelukt, maar dat er verder niets meer aan verhalen bij hem opkomt, mist hij enorm.
Achter hem ligt een plaat. Eva had die op straat gekocht voor een euro. Het is een verzameling 75 jaar kerkdiensten op zee. Biesheuvel zingt: „Daar was een vissersjongen. Ik zie een poort wijd open staan.” Hij was soms een beetje ongerust als Eva ernaar luisterde. „Ze vond de plaat zo mooi. Ik dacht: potdorie, is ze nou toch gelovig?” Hij vroeg haar vaak of ze gelovig was geworden, maar „elke keer antwoordde ze: nee, ik ben niet gelovig”.
Biesheuvel had er niet aan moeten denken dat ze alsnog gelovig was geworden. „Ik wou dat ik dood was”, zegt hij. „Dan hoef ik niet meer over het geloof na te denken.” Zijn mooiste jeugdherinnering is zijn ‘grootste schrik’: de dag dat de dominee hem in vertrouwen nam en vertelde dat hij eigenlijk niet in God geloofde. Daarna kon Biesheuvel niet meer geloven. Hij verwerkte de ervaring in het verhaal Mijn grootste schrik. Als kind had hij het geloof weliswaar leuk gevonden, maar dit nieuwe inzicht was ook niet mis. „Ik geloofde graag, dat komt door mijn moederbinding. Dan ging mijn moeder achter de piano zitten en dan zei ze: zing dat eens, en dat en dat. Dat deed ik allemaal, met erg veel plezier.” Hij was de muzikaalste van alle vijf de kinderen.
Hij zwijgt weer een tijdje en zegt dan opeens: „Ik denk alsmaar: was Eva er maar, die kan antwoord geven op alle vragen.” Ze deden alles samen en spraken de hele dag door, vertelt Biesheuvel. Dat was lastig als hij was opgenomen. „In het gekkenhuis was er niemand om mee te praten. Eva kwam elk bezoekuur met een pot yoghurt Griekse stijl. Die at ik dan helemaal leeg. Het eten was er verder vies, ik ben er erg mager geworden.”
Het jaar daarvoor had hij ook niets gezegd toen ze werd begraven, maar het was wel een mooie begrafenis geweest. Hij herinnert zich de dag nog goed. „Eva werd het kapelletje binnengedragen en er werd verder helemaal niks gezegd. Dus de kist stond daar en honderd man waren op bezoek. En ik deed AAAAHHH! [Hij schreeuwt hard en houdt dat enkele seconden vol]. Verder gebeurde er niks en toen werd Eva begraven.”
Enkele dagen na haar sterfdag wil Biesheuvel naar Vlaardingen. Hotel Delta is de eerste bestemming. Daar ging hij vaker heen met Eva, samen met Rudi en Nelleke Fuchs. Het uitzicht op de haven is schitterend. Biesheuvel vertelt over de eerste keer dat hij met een Esso-olietanker naar Libanon voer. Hij had gehoopt aan land te mogen, maar dat kon niet. De olie werd een eind voor de kust afgehandeld en toen gingen ze weer terug met olie, maar zonder aan land te zijn geweest.
Net als de andere keren in Hotel Delta eet Biesheuvel een uitsmijter met ham en kaas. Het brood legt hij opzij. „Anders wordt het zo’n smeerboel, hoor”, verklaart hij. Daarna gaat hij nog even naar de wc. Zijn haren zitten te slordig, vindt hij – en dat terwijl hij op de foto moet. Met natte, gekamde haren loopt hij naar de fotograaf, die een wit bord heeft neergezet in het grasveld met uitzicht op zee. Het waait hard, het gras is zompig en Biesheuvel heeft moeite te blijven staan. Na enkele foto’s zegt hij: „En nu is het genoeg.” Hij stapt naar de auto en steekt een sigaar op. „Dit vind ik helemaal niet leuk, hoor”, legt hij uit. „Ik kon niet eens rechtop staan.”
Vlakbij is ook het huis waar Eva opgroeide, en waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten. „Ik belde aan en dacht: wat een mooi meisje, die wil ik in mijn bed hebben. En dat is gelukt. Ik heb haar nooit laten gaan.” Hij stapt uit en loopt resoluut naar de voordeur van Eva’s ouderlijk huis. Hij belt aan. „Ik wil even naar binnen”, zegt hij, terwijl hij geduldig voor de deur wacht. Het is donker. De deur wordt niet opengedaan.
Na een mislukte poging de school te vinden waar hij en Eva op hebben gezeten, vindt hij het mooi geweest en wil hij snel naar huis. Op de vraag wat hij het meeste mist: het schrijven of Eva, slaakt hij een pijnlijke kreet. „Eva!” Hij steekt nog een sigaar op. Eenmaal thuis loopt hij meteen naar een tafeltje dat een week voor de eerste sterfdag van Eva is leeggemaakt. Hij pakt het sigarendoosje waar hij wat op had geschreven in de auto en gaat verder. Het zijn enkele titels van verhalen die hij nog wil maken. ‘Oude handen’, ‘Zeereis’ en ‘Moedertje’. „Ik keek gisteren naar mijn handen en dacht: ik ga een verhaal maken over deze handen, wat ze allemaal hebben meegemaakt.”
Behalve manisch depressief is Biesheuvel ook kortademig, en hij trilt. Dat komt door de medicijnen, denkt hij. „Ik slik nog steeds zeven pillen per dag, die moeten me stabiel houden.” Op tafel staan een theepot en een asbak, daarnaast liggen enkele doosjes sigaren.
Biesheuvel wordt goed verzorgd sinds Eva er niet meer is. Daarvoor was dat niet nodig, „Eva was een en al zorgzaamheid”. Daarnaast was Eva zijn muze, degene die als eerste zijn manuscripten beoordeelde. Wanneer zij ook maar enigszins twijfels had bij het verhaal, ging het direct de prullenbak in. Zelf omschreef Biesheuvel haar als een ‘kundig kapitein’ die hem drijvend hield.
De mensen die hem nu opvangen zijn aardig en hij houdt vooral van de pasta met zalm die in het weekend soms voor hem wordt gemaakt, de Iglo-maaltijden door de week zijn „vreselijk vies”.
Eind september wordt het boekje Eva organiseert en doet gepresenteerd. Vrienden en bekenden hebben verhalen geschreven met herinneringen aan Eva en Maarten Biesheuvel. „Eva had wel honderd vriendinnen”, denkt Maarten Biesheuvel na die middag. „Ik kende ze niet. En dan lachen ze naar je, en strelen je.” Hij aait over zijn hoofd. „Ze strelen je op je hoofd, schouder, rug. Zo vervelend, dat strelen.”
Hoe de mensen met hem omgaan sinds Eva er niet meer is, is ook veranderd. Naast de vele aardige mensen zijn er ook mensen die hem soms behandelen alsof hij een baby is. Heel vervelend is dat, herhaalt Biesheuvel.
Veel slapen
Het was emotioneel best een zware bijeenkomst rondom de presentatie van het boekje voor Eva en de vele vriendinnen, maar gehuild heeft hij niet. Soms huilt hij nog wel. Als hij bijvoorbeeld een filmpje ziet waar Eva in voorkomt, of een radioprogramma terugluistert waar Eva te horen was. Daarna is er een sigaar om bij te komen van de emoties. Lachen doet hij naar eigen zeggen nauwelijks nog. Hoesten des te meer.Mensje van Keulen was er die middag ook, ze las een tekst voor. Dit voorjaar nog kwam ze met Maarten ’t Hart op bezoek. Gelukkig voor ’t Hart was de hond Mikkie dood, die blafte altijd als ’t Hart kwam. Als Maarten ’t Hart als Maartje ’t Hart kwam „trapte de hond daar mooi niet in, hoor”, vertelt Biesheuvel.
Met zijn geheugen is niets mis, met zijn taalgevoel evenmin. Verhalen van vroeger dist hij makkelijk op. Hij antwoordt soms kort, in enkele gevallen zelf monosyllabisch. Hij zwijgt veel en slaapt veel, zeker sinds Eva dood is. Dat helpt om een beetje te vergeten, want overdag denkt hij aan weinig anders dan aan Eva. „Aan niets anders”, zegt hij erbij. Soms zijn er dagen dat hij denkt: waarom heeft ze me in de steek gelaten.
Lees ook Zonder Eva wordt Maarten een dakloze in een kartonnen doos Op de vraag of hij blij is dat hij er nog is, roept hij uit: „Ik mis Eva toch?”
Het schrijven lukt al enige tijd niet meer en lezen gaat ook moeilijk. „Dat is de concentratie die er niet meer is, denk ik.”
Dat hij niet meer kan schrijven, vindt hij vreselijk. Lichamelijk en geestelijk is het niet op te brengen. „Ik zit maar de hele dag. En liggen. En om me heen kijken. Ik ben zo droevig. Ik wil wel schrijven, maar het gaat niet. Ik heb vier jaar niet geschreven.”
En ook: „Ik vind het afschuwelijk hoor, dat ik niks meer heb om over te schrijven. Nee hoor, het is geen bevrijding voor me dat het niet meer hoeft. Het is ook geen writer’s block, ik ben gewoon kapot door de dood van Eva. En dáárover schrijven kan ik niet. Ik was na de dood van Eva helemaal kapot. Ben ik nog steeds, en ik raak niet meer heel.”
Getraumatiseerde poes
Als hij ’s ochtends te lang in bed blijft liggen, haalt de thuiszorg hem uit bed. ’s Middags kruipt hij er nog even in – als er geen bezoek is, want er komt bijna elke dag wel iemand uit de nabije vrienden-, familie- en kennissenkring langs om te kijken hoe het met hem gaat. De trap opklimmen naar zijn slaapkamer gaat moeizaam.Boven woont een poes, Zusje, die wil geen mensen zien en verstopt zich elke dag onder Eva’s bed, in een kamer tegenover die van Maarten Biesheuvel. Soms komt ze nog naar beneden, als er vis is, om dan zo snel mogelijk weer naar boven te gaan. Volgens Biesheuvel is Zusje door iets getraumatiseerd geraakt. De andere twee poezen, Japie en Blacky, zoeken wel beneden de gezelligheid of de buitenwereld op. Zelf gaat hij weinig de deur uit. „Soms een blokje om met de fysiotherapeut.”
’s Nachts is hij alleen. Tot anderhalve maand na Eva’s dood bleef er iemand slapen. „Op een gegeven moment zei iemand van de thuiszorg tegen me: ‘U mag nu zelf slapen’.”
Het is vooral in de ochtend dat hij Eva mist. „En bij het instoppen. Dan ga ik naar Eva’s kamertje en dan vraag ik: moet je lachen? En dan lacht ze ook, of ze komt mij instoppen en dan vraagt ze: moet je lachen? Ben je goed ingestopt? Ja, kusje nog, kusje”, doet Biesheuvel de momenten na.
Hij droomt niet vaak, en als hij dat al doet dan is het van Eva, maar ook van zijn beste vrienden Huib Drion en Karel van het Reve. Met Van het Reve was hij veertig jaar bevriend. Met Eva was hij zestig jaar samen. „Van tien voor half drie op 4 augustus 1958 tot 20 november 2018”, preciseert hij. Het was een mooie dag geweest toen hij en Eva trouwden. Op Schiermonnikoog deden ze dat, een mooie plek, want „intiem en te overzien”. Biesheuvel lacht een klein beetje om zijn soort-van-rijmpje.
Eva’s dood kwam plotseling. Ze stond in de keuken boterhammen te smeren. Hij hoorde een enorme dreun. „Eva was van het keukenstoeltje gevallen. Toen ik kwam, zag ik blote boterhammen tussen haar benen. Ik probeerde haar op te tillen, maar dat lukte niet. Ze viel weer terug. Toen heb ik 112 gebeld. Vier dagen later was ze dood. Ik heb niet eens afscheid kunnen nemen.”
Op de ochtend van haar dood schrijft hij zelf de rouwadvertentie: „Goedendag. Ik ben dood. Ik mis Maarten, mijn vrienden, de poezen, de kauwtjes en de duiven.” Dat kort opschrijven was hem gelukt, maar dat er verder niets meer aan verhalen bij hem opkomt, mist hij enorm.
Achter hem ligt een plaat. Eva had die op straat gekocht voor een euro. Het is een verzameling 75 jaar kerkdiensten op zee. Biesheuvel zingt: „Daar was een vissersjongen. Ik zie een poort wijd open staan.” Hij was soms een beetje ongerust als Eva ernaar luisterde. „Ze vond de plaat zo mooi. Ik dacht: potdorie, is ze nou toch gelovig?” Hij vroeg haar vaak of ze gelovig was geworden, maar „elke keer antwoordde ze: nee, ik ben niet gelovig”.
Biesheuvel had er niet aan moeten denken dat ze alsnog gelovig was geworden. „Ik wou dat ik dood was”, zegt hij. „Dan hoef ik niet meer over het geloof na te denken.” Zijn mooiste jeugdherinnering is zijn ‘grootste schrik’: de dag dat de dominee hem in vertrouwen nam en vertelde dat hij eigenlijk niet in God geloofde. Daarna kon Biesheuvel niet meer geloven. Hij verwerkte de ervaring in het verhaal Mijn grootste schrik. Als kind had hij het geloof weliswaar leuk gevonden, maar dit nieuwe inzicht was ook niet mis. „Ik geloofde graag, dat komt door mijn moederbinding. Dan ging mijn moeder achter de piano zitten en dan zei ze: zing dat eens, en dat en dat. Dat deed ik allemaal, met erg veel plezier.” Hij was de muzikaalste van alle vijf de kinderen.
Hij zwijgt weer een tijdje en zegt dan opeens: „Ik denk alsmaar: was Eva er maar, die kan antwoord geven op alle vragen.” Ze deden alles samen en spraken de hele dag door, vertelt Biesheuvel. Dat was lastig als hij was opgenomen. „In het gekkenhuis was er niemand om mee te praten. Eva kwam elk bezoekuur met een pot yoghurt Griekse stijl. Die at ik dan helemaal leeg. Het eten was er verder vies, ik ben er erg mager geworden.”
Haren kammen
Op haar sterfdag bezoekt hij ’s ochtends eerst het graf en gaat daarna naar een walnotenboomplanting om haar te gedenken, georganiseerd door de vriendinnen van Eva. Er zijn een paar mensen die kort spreken. Biesheuvel niet. Daarnaast kon hij de mensen slecht verstaan.Het jaar daarvoor had hij ook niets gezegd toen ze werd begraven, maar het was wel een mooie begrafenis geweest. Hij herinnert zich de dag nog goed. „Eva werd het kapelletje binnengedragen en er werd verder helemaal niks gezegd. Dus de kist stond daar en honderd man waren op bezoek. En ik deed AAAAHHH! [Hij schreeuwt hard en houdt dat enkele seconden vol]. Verder gebeurde er niks en toen werd Eva begraven.”
Enkele dagen na haar sterfdag wil Biesheuvel naar Vlaardingen. Hotel Delta is de eerste bestemming. Daar ging hij vaker heen met Eva, samen met Rudi en Nelleke Fuchs. Het uitzicht op de haven is schitterend. Biesheuvel vertelt over de eerste keer dat hij met een Esso-olietanker naar Libanon voer. Hij had gehoopt aan land te mogen, maar dat kon niet. De olie werd een eind voor de kust afgehandeld en toen gingen ze weer terug met olie, maar zonder aan land te zijn geweest.
Net als de andere keren in Hotel Delta eet Biesheuvel een uitsmijter met ham en kaas. Het brood legt hij opzij. „Anders wordt het zo’n smeerboel, hoor”, verklaart hij. Daarna gaat hij nog even naar de wc. Zijn haren zitten te slordig, vindt hij – en dat terwijl hij op de foto moet. Met natte, gekamde haren loopt hij naar de fotograaf, die een wit bord heeft neergezet in het grasveld met uitzicht op zee. Het waait hard, het gras is zompig en Biesheuvel heeft moeite te blijven staan. Na enkele foto’s zegt hij: „En nu is het genoeg.” Hij stapt naar de auto en steekt een sigaar op. „Dit vind ik helemaal niet leuk, hoor”, legt hij uit. „Ik kon niet eens rechtop staan.”
Oude handen
In Schiedam wil hij langs zijn geboortehuis rijden. „Je staat voor het verkeerde huis”, weet hij zeker. In het boek Een Schiedamse jongen, dat dit jaar verscheen en waarin verhalen over zijn jeugd zijn verzameld, staat een verkeerde foto van het geboortehuis. „Dat van mij is weggevaagd door een bom. Er is nu leegte boven een garage van ongeveer drie meter.” Hij wijst enkele huizen de andere kant op. Daar staat het huis, althans, de garage. „En hoeveel meter denk je dat die garage is?”, vraagt hij. Een meter of drie inderdaad. Biesheuvel knikt tevreden.Vlakbij is ook het huis waar Eva opgroeide, en waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten. „Ik belde aan en dacht: wat een mooi meisje, die wil ik in mijn bed hebben. En dat is gelukt. Ik heb haar nooit laten gaan.” Hij stapt uit en loopt resoluut naar de voordeur van Eva’s ouderlijk huis. Hij belt aan. „Ik wil even naar binnen”, zegt hij, terwijl hij geduldig voor de deur wacht. Het is donker. De deur wordt niet opengedaan.
„Ik belde aan en dacht: wat een mooi meisje, die wil ik in mijn bed hebben.
Na een mislukte poging de school te vinden waar hij en Eva op hebben gezeten, vindt hij het mooi geweest en wil hij snel naar huis. Op de vraag wat hij het meeste mist: het schrijven of Eva, slaakt hij een pijnlijke kreet. „Eva!” Hij steekt nog een sigaar op. Eenmaal thuis loopt hij meteen naar een tafeltje dat een week voor de eerste sterfdag van Eva is leeggemaakt. Hij pakt het sigarendoosje waar hij wat op had geschreven in de auto en gaat verder. Het zijn enkele titels van verhalen die hij nog wil maken. ‘Oude handen’, ‘Zeereis’ en ‘Moedertje’. „Ik keek gisteren naar mijn handen en dacht: ik ga een verhaal maken over deze handen, wat ze allemaal hebben meegemaakt.”
Met medewerking van Aart Hoekman, vriend van Biesheuvel en uitgever bij uitgeverij Brooklyn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten