Corrie (5e van links) op haar vlot. Beeld: Corrie de Rijke
Als
Corrie de Rijke (80) vertelt dat ze na de bevrijding twee jaar in het
water heeft gezeten, krijg ze vage blikken. Men denkt dan dat ze het
over 1953 heeft. Maar toen de dijken van Walcheren in oktober 1944
werden doorgebroken, bleef ze als vijfjarig meisje als een van de
weinige op het eiland achter.
‘Ik
vond het briefje in de polder vlak bij ons huis, waar ik altijd mocht
spelen omdat daar geen mijnen lagen. Het was een half A4’tje, wit, met
tekst erop in dikke zwarte letters. Ik raapte het op, maar kon als
meisje van 5 niet lezen wat erop stond – het was ook nog eens in het
Engels. Dus snelde ik naar huis om het aan mijn ouders te laten zien.
Toen zij lazen dat iedereen naar het midden van het eiland moest – het
briefje was gedropt uit een geallieerd vliegtuig – wisten ze wat er zou
gaan gebeuren.
‘Ons eiland Walcheren was een vesting. De Duitsers zaten verscholen in bunkers over het hele eiland, omgeven door mijnenvelden. Laat daar water inlopen en ze hebben geen andere keuze dan weg te gaan. Dus braken de geallieerden eind 1944 de dijken door. Het doel was om door te stoten naar de haven van Antwerpen.
‘Ons eiland Walcheren was een vesting. De Duitsers zaten verscholen in bunkers over het hele eiland, omgeven door mijnenvelden. Laat daar water inlopen en ze hebben geen andere keuze dan weg te gaan. Dus braken de geallieerden eind 1944 de dijken door. Het doel was om door te stoten naar de haven van Antwerpen.
‘Wij
woonden dicht bij de kust, vlak bij de haven van Vlissingen, en moesten
evacueren naar het midden van het eiland, naar het huis van een collega
van mijn vader. Ik weet nog dat ik de volwassenen hoorde praten: ‘Hier
komt het water nooit, want we zitten hoog.’ Als kind hoopte ik stiekem
dat het water wel zo hoog zou komen, want dat leek me best leuk.
Versierde boten
‘Het
water steeg op het hele eiland. Je zag het aan de sloten, waar de
kikkers dood boven dreven met hun witte buikjes naar boven. De tactiek
werkte. Mijn latere man, die als kind dicht bij de duinen woonde, zag
hoe de Duitsers zich overgaven aan de Canadezen, hoe ze werden ontwapend
en afgevoerd in amfibievoertuigen. Ik herinner me de feestelijkheid van
die bevrijding. Iedereen op het eiland moest zijn boot versieren, de
mooiste boot van de gondelvaart won een prijs. Maar na de feesten ging
het water niet weg.
‘Op ons evacuatieadres bleef het een paar maanden droog. Tot de bewoners op een ochtend uit bed stapten, zo het water in. Ze lagen in de bedstee – in de woonkamer kwam het water tot de tafel. Het was helemaal niet zo leuk als ik had gehoopt, het was verschrikkelijk. Je kon geen kant op. De ruiten waren kapot. Alles was nat en vies. De meubels moesten naar boven en we sliepen daarna met zijn negenen op zolder.
‘Op ons evacuatieadres bleef het een paar maanden droog. Tot de bewoners op een ochtend uit bed stapten, zo het water in. Ze lagen in de bedstee – in de woonkamer kwam het water tot de tafel. Het was helemaal niet zo leuk als ik had gehoopt, het was verschrikkelijk. Je kon geen kant op. De ruiten waren kapot. Alles was nat en vies. De meubels moesten naar boven en we sliepen daarna met zijn negenen op zolder.
‘Bijna
alle eilandbewoners moesten naar het vaste land, maar wij niet. Mijn
vader wist veel van machines, dus zou hij gaan helpen bij het herstellen
van de dijken. Ik weet nog dat we terugvoeren naar ons oude huis.
Overal waar je keek was water en kapotte huizen. Er was geen mens.
Mijnen waren losgeweekt en dreven rond boven de landerijen. Om die te
ontwijken, moesten we met ons vlot boven de straten varen – die kon je
nog net herkennen aan de uitstekende bomen. We wisten niet hoe we ons
huis zouden aantreffen.
‘Het stond er nog, maar de ruiten waren kapot en binnen lag het vol met modder. Elke dag kwam het water bij vloed tot aan de vensterbanken, als het eb werd, moest mijn moeder al het slib naar buiten vegen. De huizen om ons heen waren verlaten. Ik had een eigen vlot om met mijn broertjes en zusjes op te spelen.
‘Het stond er nog, maar de ruiten waren kapot en binnen lag het vol met modder. Elke dag kwam het water bij vloed tot aan de vensterbanken, als het eb werd, moest mijn moeder al het slib naar buiten vegen. De huizen om ons heen waren verlaten. Ik had een eigen vlot om met mijn broertjes en zusjes op te spelen.
‘Bij
eb speelde ik buiten met de kinderen die er nog wel waren. We gingen
naar met water ondergelopen machines of naar een verlaten bestelauto.
Daar maakten we dan ons huisje van. Jongens hadden er een kacheltje
ingezet. Ik moest thuis lucifers stelen zodat we aardappels konden
poffen.
‘Terugkijkend was het een gevaarlijke tijd. Mijn broertje en ik visten een keer een mijn uit het water. Dat vonden we wel leuk: zo’n blikje met een knopje erop. Daar gingen we zelfs aan sleutelen. Als-ie niet onklaar was gemaakt door het zoute water, waren we allebei opgeblazen. Zelfs jaren later zijn er nog veel ongelukken met mijnen gebeurd: boeren die in de duinen met hun tractor en al werden opgeblazen, dat soort dingen.
‘Terugkijkend was het een gevaarlijke tijd. Mijn broertje en ik visten een keer een mijn uit het water. Dat vonden we wel leuk: zo’n blikje met een knopje erop. Daar gingen we zelfs aan sleutelen. Als-ie niet onklaar was gemaakt door het zoute water, waren we allebei opgeblazen. Zelfs jaren later zijn er nog veel ongelukken met mijnen gebeurd: boeren die in de duinen met hun tractor en al werden opgeblazen, dat soort dingen.
Zout Brood
‘Eén
keer waren mijn ouders bang dat we zouden verdrinken. Het had gestormd
en was springtij, net zoals met de Watersnoodramp in 1953. De halve
bovenverdieping van ons huis lag nu beneden de zeespiegel, en wij
moesten met het hele gezin op onze kleine zolder schuilen, hopend dat
het water niet zo hoog kwam. Het was januari en hartstikke koud. Elke
paar minuten ging mijn moeder kijken tot welke trede het water kwam,
angstig dat we opgeslokt zouden worden. Dat hebben we maar net
overleefd.
‘Als ik nu zeg dat ik de watertijd in Zeeland heb meegemaakt, denkt iedereen dat ik het over 1953 heb. Als ik dan zeg dat ik na de bevrijding nog twee jaar in het water heb gezeten, krijg ik een vage blik. Dat begrijp ik wel. Het was niet leuk, maar in de oorlog had elke provincie eigen problemen. In het noorden was de Hongerwinter, wij hebben nooit echt honger gehad. Veel eten hadden we niet, nee, en één keer viel een hele zak brood in het water nadat we met ons vlot naar de bakker in het dorp waren geweest. Dat lieten we drogen en daarna moesten we zout brood eten. Dat was nog best lekker.’
‘Als ik nu zeg dat ik de watertijd in Zeeland heb meegemaakt, denkt iedereen dat ik het over 1953 heb. Als ik dan zeg dat ik na de bevrijding nog twee jaar in het water heb gezeten, krijg ik een vage blik. Dat begrijp ik wel. Het was niet leuk, maar in de oorlog had elke provincie eigen problemen. In het noorden was de Hongerwinter, wij hebben nooit echt honger gehad. Veel eten hadden we niet, nee, en één keer viel een hele zak brood in het water nadat we met ons vlot naar de bakker in het dorp waren geweest. Dat lieten we drogen en daarna moesten we zout brood eten. Dat was nog best lekker.’
De wederopbouw van Walcheren
Het
had niet veel gescheeld, of de kaart van Zeeland had er heel anders
uitgezien. De Vlissingse gemeentearchivaris Ad Tramper legt uit dat na
de onderwaterzetting van Walcheren werd gedacht over de mogelijkheid het
eiland prijs te geven. ‘De stad Vlissingen alleen al was verwoest door
bombardementen en water. Ze dachten: kunnen we niet beter een nieuwe
stad bouwen, ergens anders? Dit hele verdronken eiland laten voor wat
het is?’
Toch werden de gaten in de
dijken gedicht, de laatste in februari 1946. De wederopbouw van het
eiland werd vervolgens een hele klus. ‘Omdat huizen waren beschadigd,
moesten veel terugkerende Walchenaren verhuizen naar noodwoningen. Dat
ging van een soort golfplaten hutjes die de geallieerden hadden
achtergelaten, tot houten huizen die Oostenrijk had geschonken. Soms
moesten gezinnen zelfs intrekken in Duitse bunkers.’
Litteken
De onderwaterzetting had
een litteken op het eiland achtergelaten. Een van de schrijnendste
verhalen is dat van de 47 Westkappelaars die schuilden in een molen.
Slechts 3 van hen overleefden het stijgende water.
Desondanks ervoeren veel
Zeeuwen de naoorlogse tijd met het positieve gevoel van: 'samen de
handen uit de mouwen steken’. Historicus Peter Blom van het Zeeuws
Archief benadrukt ook dat de watertijd voordelen had. ‘Ingenieurs kregen
nu de kans om het land opnieuw in te richten. Walcheren is helemaal
herverkaveld. Voor de oorlog zag je kleine boerenbedrijfjes en
kronkelige weggetjes, nu werden de wegen rechtgetrokken en grote akkers
ingericht. En omdat de kerken in de middeleeuwen al op de hoogste punten
waren gebouwd, bleef de geschiedenis van het eiland intact.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten