Hersenen en taal
Een taal leren is een topprestatie, en peuters kunnen dat
Taal
vereist in de hersenen complexe processen. Toch krijgt een peuter de
eerste beginselen onder de knie voor hij zijn veters kan strikken, wat
een stuk eenvoudiger is.
Je hand is bijna je hond
je huid is bijna je huis
je vorm is bijna je worm
je gedicht is bijna wat je gedacht had
je huid is bijna je huis
je vorm is bijna je worm
je gedicht is bijna wat je gedacht had
Dit
korte gedicht ‘Gedacht’ van Gerrit Kouwenaar (uit ‘Data/decors’, 1971)
is een favoriet van Peter Hagoort. Omdat het de rijkdom van het
menselijk taalvermogen laat zien. “Wij kunnen met een beperkt aantal
klanken oneindig veel uitingen vormen. Het klankverschil kan miniem
zijn, zoals in huid en huis, maar het levert totaal verschillende
betekenissen op.”
Het
is een unieke menselijke eigenschap. Die heeft zijn evolutionaire
bouwstenen – sommige genen die de mens zijn spraakvermogen geven, vind
je al bij zangvogels – maar die oneindigheid in taal ontstaat pas bij de
mens. Hagoort: “Bijen hebben ook een soort taal, in danspatronen. Een
bij kan met die dans andere bijen precies vertellen waar de honing te
vinden is. Maar hij kan niets zeggen over de vorm of kleur van de
bloem.”
Hagoort
(65) is oprichter en directeur van het F.C. Donders Centre for
Cognitive Neuroimaging in Nijmegen én directeur van het aanpalende Max
Planck Instituut voor psycholinguïstiek. Een toonaangevende
wetenschapper in hersenen en taalontwikkeling. Zijn vakgebied is in
korte tijd ingrijpend veranderd.
Simulaties op een laptop
Dertig
jaar geleden promoveerde Hagoort op onderzoek naar de taalvermogens van
afasiepatiënten. “Er waren toen nauwelijks experimentele methoden voor
onderzoek. Om te zien hoe taal werkt in de hersenen, keken we vooral
naar mensen met een hersenbeschadiging. Nu kunnen we met scan-apparatuur
de hersenen in actie zien, onder omstandigheden die we zelf in de hand
hebben. Bovendien hebben we nu kennis van de genetische instructies voor
taalvermogens. En we kunnen op een laptop simulaties draaien waarvoor
je vroeger een kanjer van en computer nodig had.”
Bijgevolg
is het aantal disciplines in het onderzoek naar taal enorm gegroeid.
Het onderzoeksgebied strekt zich nu van taalkunde tot genetica en
informatica. Dat het Max Planck Instituut ooit een afdeling genetica zou
huisvesten, was twintig jaar geleden ondenkbaar, zegt Hagoort, maar het
is nu een feit.
Die
disciplines hebben hun eigen taal, jargon, en er was behoefte om hun
kennis bij elkaar te brengen. Dat is dit jaar gebeurd in een zomerschool
voor studenten, promovendi en postdocs van de Nijmeegse instituten. De
kennis die toponderzoekers uit binnen- en buitenland daar presenteerden
is onder redactie van Hagoort gebundeld in een stevig overzichtswerk:
‘Human language’ (uitgegeven door MIT Press).
De hersenen zijn plastischer dan gedacht
Klassiek
is de wetenschap die zegt dat er in de hersenen twee gebieden zijn voor
het begrijpen en het produceren van taal: het centrum van Wernicke en
het centrum van Broca. En dat er tussen die twee gebieden een verbinding
zit. Klaar.
Maar
incorrect, zegt Hagoort: “We weten nu dat er meer hersengebieden
betrokken zijn dan alleen die twee, dat er meerdere verbindingen zijn,
en dat de werkverdeling tussen hersendelen anders is. Neurologen hebben
in het verleden taal gereduceerd tot het begrijpen en produceren van
woorden. Maar woorden hebben een samenhang, en hun betekenis hangt af
van context, intonatie enzovoort. Taal is veel meer dan woorden
reproduceren.”
Duidelijk
is nu ook dat het aanwijzen van hersengebieden voor bepaalde functies
te simpel is. De hersenen zijn plastischer dan gedacht. Levend bewijs
zijn blinden die een taal leren. Ook zij gebruiken die klassieke centra
in de hersenen. Maar scans laten zien dat ook hun visuele cortex actief
is bij het verstaan en bezigen van taal. Dat hersengebied heeft toch
niets te doen en kan wel een handje helpen, is het idee.
Er
is gekeken of dat ook gebeurt bij doven. Niet met hun visuele cortex
natuurlijk, maar met hun auditieve cortex. En ook die blijkt voor andere
taken te worden ingezet, vooral visuele taken, wat mogelijk kan helpen
bij het leren van gebarentaal.
Hagoort:
“We noemen dat neuraal darwinisme: een gevecht om beschikbaar
hersenweeefsel in te zetten voor al die funties die we moeten
uitoefenen. Daarom: als je doven wilt helpen met een cochleair
implantaat, moet je het snel doen. Want voor je het weet is de auditieve
cortex iets anders aan het doen.”
Innerlijke drang zet de hele taalmachine in werking
Nu
onderzoekers het brein in actie kunnen zien, blijkt taal veel complexer
dan gedacht. En daarmee nog indrukwekkender, zegt Hagoort: “Een kind
leert zonder formele scholing in een paar jaar een taal beheersen. Het
kan woorden en zinnen begrijpen en produceren voor het twee getallen kan
optellen of zijn veters kan strikken. Terwijl taal in het brein extreem
complexe processen vergt.”
Er
is geen dier dat bij de mens in de buurt komt, zegt de Nijmeegse
onderzoeker: “Mensen denken meteen aan primaten, omdat die het dichtst
bij ons staan. Maar als je taal wilt onderzoeken, kun je beter kijken
naar zangvogels of vleermuizen. Maar ook daar vind je slechts elementen,
en niet de oneindige rijkdom van de menselijke taal.
“De
mens heeft een ingebouwde drang tot communiceren. Als een chimpansee
naar een banaan wijst, doet hij dat met één doel: die banaan te pakken
krijgen en opeten. Een peuter kan naar iets wijzen om je een verhaal te
vertellen. Die wil communiceren. Die innerlijke drang zet de hele
taalmachine in werking.”
Naar de wereld kijken als een peuter
Acht
maanden oud begrijpt de peuter een paar woorden. Een jaar later
beheerst hij er honderden. En tegen de tijd dat hij naar groep 1 gaat,
telt zijn vocabulaire tenminste zesduizend woorden.
“Dat
een kind dit kan is een wonder”, zegt Sarah Kucker. “Het gaat in de
eerste twee, drie jaar van een leven heel snel. En we komen er
langzamerhand achter hoe het werkt.” Kucker is assistant professor aan
Oklahoma State University in de VS. Voor het overzichtswerk ‘Human
language’ (zie hoofdverhaal) schreef zij een hoofdstuk over de eerste
stappen in een taal: woordjes leren.
Je
belandt in Verweggistan en loopt een eindje op met een herder daar. Op
een gegeven moment wijst die naar een heuvel, waarop zich een beest
vertoont met vier poten, lange oren en een wit oplichtend achterwerk. Gavagai,
zegt hij. Wat betekent gavagai? Het zou ‘konijn’ kunnen zijn, maar ook
‘heuvel’, of ‘het gaat regenen’, of ‘kom een hapje eten’.
Kucker:
“Dit is de eerste horde die ook een kind moet nemen: je moet een woord
koppelen aan een betekenis. Volwassen kunnen terugvallen op hun
ervaring, zelfs in een vreemd land, onwaarschijnlijke betekenissen
uitsluiten en tot de meest waarschijnlijke komen. Een peuter weet nog
niet eens welke dingen met een woord kunnen worden aangeduid.”
De
wetenschap heeft tot nu toe te veel de taalervaringen van volwassenen
op kinderen geplakt. Terwijl kinderen een heel andere kijk op de
werkelijkheid hebben. Ook letterlijk, zegt Kucker: “Peuters hebben een
groot hoofd en korte armpjes. Als een peuter iets in hand pakt en
bekijkt, dan is zijn hele gezichtsveld gevuld met dat ene voorwerp. Wij
volwassenen zien intussen nog allerlei andere dingen, een peuter alleen
dat ene ding. Dus als hij tegelijk een nieuw woord hoort kan hij dat
makkelijk koppelen.”
Wetenschappers
leren nu naar de wereld te kijken zoals een taallerende peuter doet. Al
valt dat niet mee, zegt Kucker, en wijst op een experiment van Duitse
en Amerikaanse collega’s. Daarin kregen proefpersonen in een eerste
ronde twee objecten te zien, A en B, en een onbekend woord: dax. In de tweede ronde zagen ze opnieuw B maar nu samen met een nieuw object, C, en weer een nieuw woord: pid. In de derde en laatste ronde kregen ze alle drie de objecten voor hun neus, en de opdracht om de wug aan te wijzen.
Wat
is de beste kandidaat voor wug? Volwassenen, in dit experiment zowel
eerstejaars studenten als ervaren onderzoekers, kiezen voor B. Hun
redenering: omdat B in beide eerdere ronde voorkwam, is in ronde 1 A de
beste kandidaat voor dax, en in ronde 2 C de beste kandidaat voor pid.
Dan moet B wug zijn.
Geen
speld tussen te krijgen. Maar kinderen kiezen eerder voor A danwel C.
Hun redenering lijkt te zijn: wug is een nieuw woord, en B is al twee
keer langsgekomen en dus een oud voorwerp; A of C past beter bij dit
nieuwe woord.
Kucker:
“Kinderen leren taal anders dan volwassenen. Het is bij hen bovendien
verbonden met hun lichamelijke en cognitieve ontwikkeling. En het begint
weliswaar met het koppelen van een woord aan een voorwerp, maar
vervolgens moet een kind die betekenis vasthouden en kunnen
reproduceren, en het moet ontdekken wat leren is. Als een kind twee jaar
oud is gaat het categorieën vormen. Het weet dan dat ‘bal’ niet alleen
deze ene bal aanduidt, maar ook andere ballen. Het gaat patronen vormen
en leert dat de toonhoogte waarop het woord wordt uitgesproken kan
vertellen wat er deze bal aan de hand is.”
Het
zijn complexe processen, zegt Kucker, en het helpt als ouders die
stimuleren. “Vroege taalactiviteiten helpen het leren.” En een
meertalige omgeving? “Die kan zeker geen kwaad. Hier in de VS groeien de
meeste kinderen op met maar één taal, en komen pas op school in
aanraking met andere talen. Gevolg is dat je die taal weer woordje voor
woordje gaat leren. Kinderen die in hun jonge jaren meer talen hebben
gehoord, gaan veel sneller patronen ontdekken.”
Lees ook:
‘Aan het eind van deze eeuw is het aantal talen op de wereld gehalveerd’
In zijn afscheidsrede ‘Terug naar Babel’ blikt taalwetenschapper Pieter Muysken terug op ruim veertig jaar onderzoek. Hoe komt het dat de ene na de andere taal verdwijnt? En hoe erg is dat?