even (3 weken) in Nieuw Zeeland / 3 weeks (only!) in New Zealand / 3 semaines seulement (hélàs!) en Nouvelle Zélande!....
en dan / nu alles en nog wat / des choses et d'autres ensuite / allerlei dann bzw. jetzt / other things which now matter (to me!)
zaterdag 25 juli 2020
‘Door onze verliezen zijn we veranderd. Maar zolang we het kind in ons behouden, is er hoop’
‘Zes jaar geleden hebben we ons
dochtertje verloren. Ze was 7 jaar. Ze speelde bij een vriendinnetje,
gingen samen in het bad. Na een tijdje kwam de moeder kijken. Ze waren
allebei dood. De ventilatie werkte niet goed.’
Negen maanden later sprak Van Hall zelf met Bibeb:
‘Er stopte een ambulanceauto. Op straat,
voor het huis lag glas, een gebroken ruit. De deur was half open. Iemand
zei: je moet niet naar binnen gaan, probeerde me tegen te houden. Ik
werd overvallen door een verschrikkelijke angst. ‘Ik kom Eva halen’,
riep ik en rende de gang in. Daar lagen ze op een bank, onder een
laken.’
‘In die tijd probeerde Eylard van alles
om mij te troosten, om bij me te komen’, zegt Maja nu. ‘Maar je bent
niks waard voor elkaar. Verdriet is niet sexy, hè. Verdriet maakt je
lelijk en onbereikbaar. Aan dat lelijke kun je niks veranderen, maar aan
het onbereikbare wel. Door de ander maar gewoon zijn eigen
onbereikbaarheid te gunnen. De meeste mensen gaan dan uit elkaar.’
Waarom zij niet?
‘Omdat we dat niet wilden.’
Heeft ze de moeder die op Eva paste ooit vergeven?
‘Nou ja, na een tijd. Daarin heeft Eylard
een rol gespeeld. Die bracht haar naar me toe! Zonder waarschuwing
vooraf – hij zette me voor het blok. Ik was razend, natuurlijk. Maar ik
zag die vrouw en dacht: zij heeft net zoveel verdriet als ik. Klaar.’
D’Ancona: ‘Haat helpt je niet van
verdriet af. Heel knap dat Eylard het kon opbrengen om door de ogen van
die moeder te kijken. Ook zij had een kind verloren, ook zij moest
lijden, maar zij ging ook nog eens gebukt onder een enorm schuldgevoel.
Dat is gruwelijk. Dat is bijna niet te dragen. Eylard begreep dat. En
hij hielp Maja op die manier een begin te maken met de vergeving. Hij
had empathie, compassie – woorden die eerder bij vrouwen horen.’
Ze kijkt naar Van Hall. ‘Ik kende jou nog
niet. Ik kende wel je werk: beelden van vrouwen met windsels om zich
heen. Later maakte je ook een beeld waarbij die waren doorgeknipt. Dat
vond ik prachtig. Dat was: de verlossing, de ontsnapping aan de
dodelijke omhelzing van verdriet. Hoe kloterig het leven ook is: er is
een way out. Maar je moet het wel zelf doen, zelf de way out forceren. Dat deed jij.’
Van Hall: ‘Die beelden waren natuurlijk
zelfportretten. Ik schrok er enorm van. Dit laat ik aan niemand zien. Te
privé. Wat gaat dit een ander aan? Maar mijn galeriehouder vond ze zo
mooi dat hij ze toch wilde tentoonstellen.
‘Met een beeld of een tekening kon ik mij
uiten. Ik dacht wel: wat erg als je zo’n mogelijkheid niet hebt! Dat
medelijden had ik ook met Eylard. Begrijpelijk dat hij wilde praten over
ons kind – hij had alleen de taal.’
De naam Eva noemt ze niet.
Ze glimlacht. ‘Omdat het me pijn doet.
Het is alsof het gisteren is gebeurd, dat is het erge. Mijn herinnering
aan die dag is grijs. Rommelig. Maar ze is bij me. Ik hoor haar. Ik zie
haar. Ik voel haar. Ze had veel humor. Kleine grapjes. Eylard in de
maling nemen, dat was een sport van ons samen. Eylard liet makkelijk met
zich sollen – een heerlijk slachtoffer.
‘Lang geleden heb ik een zusje verloren.
Door een ongeluk. Ze was 7 jaar. Oók 7. En: zeven jaar jonger dan ik. Ik
zag het ontroostbare verdriet van mijn ouders. Die herhaling maakte het
verlies van mijn eigen kind extra moeilijk. Mijn moeder was Zwitserse.
Ze zei iets over nicht klein machen. Laat je niet klein krijgen.
Dat heb ik als kind al besloten. Het hielp mij als moeder door die zware
tijd. Laat je niet klein krijgen. Door niets.’
•••
Nu de twee mannen in hun leven niet
langer aanwezig zijn, is het contact tussen de vriendinnen intensiever
geworden. Ze bellen meerdere keren per week en zoeken elkaar regelmatig
op.
D’Ancona: ‘In de afgelopen maanden was
het directe contact natuurlijk even onderbroken, maar we hebben die
corona eigenlijk vrij vrolijk uitgewuifd. Maja kreeg in juni een
koninklijke onderscheiding. Toen zag ik haar weer, in een strandtent,
met 22 gasten. Het was een verrassing.’
Van Hall: ‘Ik wist van niks! Ik ben zo’n oen.’
D’Ancona: ‘Maja is nu officier in de
weet-ik-veel-wat. Ik geef er niet zo om. Zelf ben ik ook iets
koninklijks, dat gaat automatisch zo als je minister bent geweest. Ik
zou bij god niet weten wat, maar Maja is veel hoger.’
Van Hall: ‘Ik mag nu niet meer worden tegengesproken.’
D’Ancona: ‘Ik heb ook een legion
d’honneur. De Franse socialisten van mijn fractie in het Europees
Parlement vonden dat ik die moest krijgen vanwege mijn internationale
bemoeienis met de situatie van vrouwen. Dat vind ik wél leuk.’
Wat zijn hun diepste drijfveren?
Pijn en verlies hebben de kunstenaar Van Hall nadrukkelijk gekneed. In
hoeverre geldt hetzelfde voor de politicus d’Ancona?
D’Ancona: ‘O, ik herken dat zeker! Ik kan
niet van elke politicus zeggen dat zijn standpunten verankerd liggen in
zijn persoonlijke geschiedenis, maar bij mij is dat wel zo. Door het
lot van mijn Joodse vader, en een halfzusje van vier dat meteen in
Auschwitz werd vermoord. Ik had het gevoel: als ik de politiek inga, is
het om mijn eigen ervaringen en verdrieten en verontwaardigingen om te
zetten in actie. Mijn hoofdpunten waren: discriminatie, racisme,
antisemitisme, vrouwenbevrijding. Die drive heb ik altijd gevoeld. Maja
ook. Zij kon haar innerlijke drang tastbaar maken – in brons, of klei.
Dat is wel fijner, natuurlijk.’
Had de politicus dan niet liever een leven willen leiden als schilder of beeldhouwer?
Ze lacht. ‘Jaaa, dat zou ik veel liever
zijn geweest. Gelukkig heb ik daar nooit één moment serieus over hoeven
nadenken. Maar politiek is niet het enige wat je beweegt, hè. Het is je
geest. Het is je verontwaardiging. Daar begint het mee. Die voel ik nog
steeds! Als je 82 bent en je denkt: laat maar zitten... Foute boel! Dat
is het beeld van de ouderdom waaraan Maja en ik ons zo ergeren.’
Van Hall: ‘Schei uit. Al die zegels die ze op ons plakken!’
D’Ancona: ‘Saai. Zielig. Behoevend.
Eenzaam. Je moet altijd ‘met compassie’ naar ouderen kijken. Dat vind ik
al erg. Waarom? Ouderen moeten ’t net zo goed verdienen. Wij eisen, net
als in onze feministische tijd, een gelijkwaardige behandeling. Dan
moet je zelf natuurlijk niet als een oud theezakje in de hoek gaan
zitten. Dan komt er niemand naar je toe. Nee, je moet verontwaardigd
kunnen zijn! Aatje kon zich ook altijd blijven opwinden over het onrecht
in de wereld. Je moet anderen aansteken, opjutten!’
Van Hall: ‘Ik ben 82 jaar, maar er zijn
momenten dat ik mij veel jonger voel. Dat ik weer even die mateloze
energie heb. Ik kan overal werken. De wereld zit in je hoofd, dát is je
atelier.’
D’Ancona: ‘Laatst voelde ik me heel even
piepjong. Ik zag voor het eerst mijn geboortebewijs. Met de leeftijden
van mijn beide ouders. Ineens had ik weer een vader en een moeder! Het
was net of ik opnieuw werd geboren – op m’n stokoude dag. Verder voel ik
me gewoon 82 jaar. Ook in m’n kop. Ik hoef helemaal geen 26 jaar meer
te zijn. Als je dat heel erg vindt, moet je jong doodgaan.’
Hoe kijken ze zelf naar de eindigheid?
Van Hall: ‘Ik hoop dat de dood zachtjes komt.’
D’Ancona: ‘Ik ben er niet fulltime mee
bezig. Denk er wel regelmatig aan. Niet verlangend, maar realistisch. Ik
heb geen zin om straks tegen de deur van een arts te moeten bonzen:
‘Hallo? Vindt u mijn lijden al erg genoeg? Mag ik weg?’ Net als wij
feministen strijd voerden voor baas in eigen buik, ben ik nu graag baas
over mijn eigen lijf. Mag ik het zelf zeggen? Het is míjn leven. Ik heb
dus maatregelen genomen. Daar laat ik het bij.’
Van Hall: ‘Tot m’n 15de geloofde ik
heilig in een leven na de dood. Want zo ben ik opgevoed: Nederlands
Hervormd. Een broer van mij is dominee. Ik heb het geloof al lang
geleden afgezworen. Dood is dood. Een hereniging later met mijn
dochtertje...’ Ze slikt. ‘Ik zou me er graag mee troosten, maar ik
geloof er niet in.’
D’Ancona: ‘Ik zou daar helemaal geen
troost uit halen – de gedachte aan een hereniging met Aatje. Er moet een
einde aan zitten. Schoonheid bestaat bij de gratie van de
tijdelijkheid, van de vergankelijkheid. Ik heb ongekend rijke
herinneringen, maar die tijd is voorbij. Het huis van Aatje is verkocht.
Het staat nu leeg. Er was laatst een maandenlange tentoonstelling van
zijn werk in museum Kranenburgh in Bergen. Ik ben er verschillende keren
geweest – prachtige reacties gehoord. Dat is troost. Maar na de
expositie krijg je een briefje van de transporteur: we komen de spullen
die van u zijn terugbrengen. Dan is het weer stil rondom Aatje, en dan
is hij weer een beetje verder weg. Zo gaat het.
‘Kort geleden stuurde iemand mij een prachtig, kort essay van Franz Kafka.
Hij schrijft dat hij een huilend klein meisje in het park tegenkwam. Ze
was haar pop kwijt. Kafka troost haar met een verhaal dat de pop niet
voorgoed weg is, maar op reis is gegaan. Dan begint hij dat meisje
briefjes te schrijven, die geeft hij haar, zogenaamde reisbrieven van
haar pop. Op een dag voelt hij zijn einde naderen en koopt een andere
pop voor haar. ‘Maar die lijkt helemaal niet op mijn oude pop!’, zegt
het meisje. Kafka schrijft dan een briefje waarin de pop uitlegt dat het
vele reizen haar zo veranderd heeft. Jaren later, als het meisje een
volwassen vrouw is geworden, vindt ze in die pop nog een verborgen
briefje. Everything you love, will probably be lost. But in the end,
love will return in another way. Nou, vind je dat niet beeldschoon?’
Maja knikt. ‘Door onze verliezen zijn we veranderd. Maar zolang we het kind in ons behouden, is er hoop.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten