Tamino Op zijn tweede album Sahar klinkt de Belgische zanger Tamino folky, volwassener en subtieler, maar de donkerte is gebleven. „Ik denk dat je nihilisme kunt tegengaan met kleine daden van zingeving.” Vrijdag en zaterdag staat hij in een uitverkocht Paradiso.
„Liefde, nul euro?” Tamino grijnst als hij de prijslijst in het café ziet waarop dat tussen de koffie en thee staat. „Dát ga ik bestellen.” De Belgisch-Egyptische zanger komt net aan in het café in de Seefhoek in Antwerpen, op de fiets. Geblokte sjaal tot z’n neus opgetrokken, verder geheel in het zwart – zo zwart als zijn wilde krullen. Men kijkt wel even op naar de lange zanger, maar hij kan rustig gaan zitten en een gemberthee bestellen. „Belgen zijn heel beleefd, die gaan u nooit lastig vallen”, zegt de Vlaming met zijn diepe, perfecte audioboek-stem. „Er wordt wel gefluisterd, en soms maken ze een foto, maar niet in dit deel van de stad hoor. Ik woon in een Marokkaanse buurt en niemand kent mij hier. Dat is echt heerlijk.”
Aan liefde lijkt verder geen gebrek. Sahar, het nieuwe album van de 26-jarige Tamino-Amir Moharam Fouad is net uit en krijgt goede recensies, en voor de twee uitverkochte avonden in Paradiso in Amsterdam dit weekend zijn nog zoveel mensen op zoek naar kaartjes dat er met gemak nóg een concert bij had gekund. In maart volgend jaar speelt hij daarom ook nog in de Amsterdamse Gashouder.
Sahar is minstens zo dromerig als debuutalbum Amir (2018) maar is, zoals Tamino zelf, volwassener en meer gebalanceerd. Het is een folky plaat waar je zijn achtergrond subtieler en verfijnder in terughoort. Het is melancholisch en donker, maar niet zwaar: het is een album waar je graag naar terugkeert en dat steeds meer details prijsgeeft. De eeuwige vergelijking met Jeff Buckley ligt misschien voor de hand, dankzij die veelzijdige stem en die donkerte in muziek én ogen, maar zelf wijst hij op de invloed van Sun Kil Moon, Big Thief en de Tunesische componist en oed-speler Anouar Brahem, die hem inspireerde zelf de oed op te pakken voor dit album.
Lees ook: Tamino bezingt de spanning tussen romantiek en nihilismeHij toerde de afgelopen weken door Noord-Amerika, waar hij in steeds grotere zalen speelt, ook daar raakt hij mensen. „Op de terugweg moesten we nog een tussenstop maken in Parijs, voor een optreden in muziek- en boekenwarenhuis Fnac, dat was wel een anticlimax.” Hij grinnikt. „Begrijp me niet verkeerd, de mensen in de Fnac waren heel lief hoor. Maar toch… in zo’n steriele winkel, het was natuurlijk wel wat anders dan de podia waar we net waren geweest.”
Hoeveel van dat soort promotie-zaken heb je zelf in de hand?
„Ik zou graag wat meer de zweverige artiest willen zijn die alles langs zich heen kan laten gaan, maar ik ben zo niet. Ik moet weten wat er speelt, om mijn grenzen te bewaken. De balans vind ik erg moeilijk, want als je je kop moet pijnigen over allerlei praktische zaken, dan is er geen ruimte voor creativiteit. De muze in jezelf is heel fragiel. Zodra er een album uitkomt en er zoveel gaande is, blokkeert de rest. Het schrijven lukt nu niet, terwijl dat echt mijn passie is, de rest zie ik als werk. Dat klinkt misschien een beetje klagerig, want mensen zeggen vaak: joh, je mag toch overal optreden, dat is toch keitof en rock-’n-roll? Maar het is allesbehalve. Je kunt niet verwachten dat iedere show, avond aan avond, een genot is. Ik weet dat veel artiesten een moord zouden plegen voor zulke tournees, en er zijn echt momenten dat ik immens geniet van optredens. Maar zeker niet altijd.”
Het zou veel beter bij mijn persoon passen als ik schilder of schrijver of zo was
Het is niet klagerig om te zeggen dat het soms zwaar is.
„Toch wel, want artiesten kunnen eigenlijk niet klagen. Ik ben iemand die dat eerlijk zegt in een interview, maar er zijn veel artiesten die dat alleen privé zeggen. En ik wil natuurlijk ook niet dat mensen naar mijn optreden komen en denken: oei, is hij aan het afzien? Mensen hebben betaald om een goeie show te krijgen en ik voel daar een enorme verantwoordelijkheid voor, ik en de band geven daarom altijd het beste van onszelf. Dat zien we echt als missie. Maar ik zou het wel veel minder willen doen, heel selectief. Ik besef dat dat niet kan, je kunt niet meer vanuit je luie zetel platen verkopen.”
Is dit vak wel iets voor jou?
„Nee! Het zou veel beter bij mijn persoonlijkheid passen als ik schilder of schrijver of zo was. Ik ben heel introvert, ik hou van alleen zijn en van niet te veel onderweg zijn. Maar mijn meest natuurlijke talenten liggen nu eenmaal in muziek. Dit interview is een van de weinige die ik nog toelaat, want als ik het te veel doe, word ik echt doodongelukkig.”
Na je hit ‘Habibi’ en de release van Amir vier jaar geleden was het té druk, zei je in eerdere interviews. Heb je moeten leren de controle zelf te krijgen?
„Het was immens druk, er glipte toen zoveel door mijn grenzen. Ik werd naar bepaalde landen gevlogen voor drie interviews, ik voelde me een pionnetje op een schaakbord dat ze heen en weer verplaatsten. Nu bewaak ik mijn grenzen veel meer, en ik besef goed dat als je veel nee zegt je snel ‘een moeilijke’ bent. Maar fuck it, dat maakt mij niks uit, ik moet aan mijn mentale welzijn denken. Ik ga niet meer pleasen – dat is mijn grootste fout geweest rond Amir, ik wilde iedereen tevreden stellen, en dat kan niet.”
Dan maar een moeilijke.
„Exact. Ook omdat ik weet dat ik eigenlijk echt geen moeilijke ben. Introverte artiesten zijn heel vaak moeilijk genoemd, terwijl die gewoon moesten denken aan hun gezondheid.”
En toen stond in 2020 ineens alles stil, de tour werd halsoverkop afgebroken en je zat thuis.
„Ja en dat vond ik niet zo erg. Ik weet dat de halve wereld in brand stond, maar voor mij persoonlijk was het aangenaam. Rust, stilte, vrienden, familie. Ik kon in alle rust werken aan mijn muziek. Thuis was veel al vergevorderd, hoewel sommige songs in de studio toch weer anders werden. ‘The First Disciple’ bijvoorbeeld, dat was meer een ballad, maar kreeg in de studio door het samenspel in de band met de producer een heel andere, megaspeciale klank.”
Nihilisme kun je tegengaan met kleine daden van zingeving. Door songs te schrijven kan ik me nuttig voelen
Op dat nummer hoor je ook goed dat het Colin Greenwood van Radiohead is die bas speelt.
„Ah ja, die groove he? We gaven hem de nummers zonder baslijn en daar is hij mee bezig gegaan, koptelefoon op, helemaal in z’n zone. En als hij dan iets had, dan kwam hij het even zeggen. Negen van de tien keer was het echt fantastisch. Hij heeft van die heel eigenaardige, opvallende baslijnen die toch nooit in de weg zitten van iets anders. ‘The Longing’ vind ik ook zo’n voorbeeld, dat heeft hij een heel andere dimensie gegeven.”
Was dat meteen het openingsnummer voor jou?
„Uhuh. Zodra ik het had geschreven, wist ik het. Tekstueel is het een mooie inleiding, want het gaat over angst voor het onbekende en dat er een stem is die je wenkt, die zegt dat je niet bang moet zijn. Het is allemaal geschreven in die heel reflecterende, stille periode, waarin ik voor het eerst tijd had om na te denken over die drastisch nieuwe tijd. Deze muziek het resultaat daarvan.”
Is het therapeutisch om te schrijven?
„Dat vind ik moeilijk om te zeggen. Therapie is wel iets heel anders, dat zit veel meer in het concrete, en met songs schrijven geef je betekenis aan het abstracte. Een liedje is eigenlijk een soort klein omhulsel voor dingen die spelen in mijn gedachtewereld of gevoel. Dat is uiteindelijk de functie van muziek en van kunst in het algemeen, zo’n plek creëren voor al die dingen die heel moeilijk zijn om zomaar uit te spreken. Het geeft mij een soort zingeving aan een leven waar ik, zeker als tiener toen ik begon met muziek maken, eerlijk gezegd de zin niet van in zag. Ik denk dat veel tieners dat zo meemaken, je ontgroeit je kindertijd en je moet van alles, en ineens besef je: fuck, heeft het eigenlijk wel zin? Het is veel om te verwerken voor een tiener. Ik denk dat je dat nihilisme kunt tegengaan met kleine daden van zingeving. Dat heb ik in elk geval zo ervaren, door songs te schrijven kan ik me wel nuttig voelen.”
Moest je dat heel bewust zeggen als tiener: ik ga voor het leven?
„Nee zo was het niet. Ik denk dat er bepaalde dingen samenkwamen waardoor ik een besef van sterfelijkheid kreeg, en dat nam gek genoeg veel angst weg. Ik besefte: ik ga alleen nog maar dingen doen waar ik waarde in vind.”
Je hebt van je derde tot je elfde geen contact gehad met je vader, die woonde voor werk in Koeweit. Heeft dat invloed gehad op je tienertijd in dat opzicht?
„Goh, niet in de zin van het geloof in het leven of zo. Dat is iets wat ieder mens een beetje voor zichzelf moet uitzoeken. Natuurlijk is de liefde die je thuis krijgt van immense waarde, het grootste privilege dat je kunt hebben. Maar, tja, hoe weet je wat je hebt gemist als een ouder niet aanwezig is geweest? Ik kan alleen maar zeggen dat ik blij ben dat hij er nu wel is.”
Jouw achtergrond heeft veel invloed op je muziek, merk je daar ook iets van bij de diaspora in België of Nederland?
„Dat is het gekke, in België heb ik misschien wel het witste publiek van waar we ook spelen. Zodra we in een wereldstad spelen, New York, Londen of Parijs of zo, dan zien we ineens de mensen met hoofddoeken. Dan zie ik mensen die op mij lijken. Die hebben roots ergens anders en spreken niet per se die taal, maar zijn wel opgegroeid met de muziek van daar. Die snappen mijn muziek misschien nog wel iets beter, en daarom speel ik daar ook zo graag.”
Straks ben je terug in Amsterdam, waar je een tijd studeerde en woonde. Wat worden het voor avonden in Paradiso?
Grinnikend: „Ja liedjes he, liedjes.”
Komt Greenwood mee?
„Nee die gaat mee op tour met Nick Cave. Allee, Nick Cave, daar kan ik wel mee leven. In het nieuwe jaar gaat de Colin weer met ons mee.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten