In de tentoonstelling Lucht wordt zichtbaar wat onzichtbaar is
In Museum Kranenburgh maken kunstenaars zichtbaar wat onzichtbaar is: lucht. En van tevoren hadden de curatoren van de tentoonstelling Lucht nooit durven dromen dat die zó actueel zou worden.
In 1919 kwamen in Parijs de vertegenwoordigers van 27 landen samen om het luchtruim te verdelen. De luchtvaart nam een steeds hogere vlucht en het internationale verkeer riep de vraag op: van wie is de lucht eigenlijk? De bijeengekomen landen spraken af dat de lucht boven ieder land valt onder de soevereiniteit van dat land. Wat overbleef, voornamelijk lucht boven zeeën en oceanen, werd omgedoopt tot het internationale luchtruim.
Het eerste internationale luchtvaartverdrag, dat klinkt nou niet direct als een startpunt voor een kunstwerk. Toch wilde de Nieuw-Zeelander David Rickard er meteen iets mee doen, toen hij tijdens research op dit verhaal stuitte. Al jaren is Rickard – opgeleid als architect, nu werkzaam als beeldend kunstenaar in Londen – gefascineerd door de relatie tussen mensen en de ruimte om hen heen. Lucht speelt daarin een steeds grotere rol. Het idee van denkbeeldige grenzen die zijn opgeworpen in een element dat zich niets van landsgrenzen aantrekt, spreekt tot zijn verbeelding.
Begin 2020 kwam het kunstwerk er. International Airspace noemde Rickard het werk, een glazen ampul met lucht afkomstig uit de 27 landen die het verdrag in 1919 ondertekenden. Zo op het eerste gezicht is het een weinig spectaculair kunstwerk: een glazen container ter grootte van een flespompoen, opgehangen aan een doorzichtige draad.
Toch fascineert het. De lucht in dit glas is op het blote oog op geen enkele manier te onderscheiden van de lucht buiten het glas, maar is wel degelijk wezenlijk anders. Alleen al omdat er een maandenlang verzamelproces aan voorafging, maar daarover later meer.
International Airspace is het jongste kunstwerk in de tentoonstelling Lucht, te zien in Museum Kranenburgh in Bergen. Veertien bekende kunstenaars uit binnen- en buitenland reflecteren er op dit ongrijpbare element. De timing had haast niet beter gekund: van volkomen vanzelfsprekend is lucht sinds de coronacrisis verdacht en gevaarlijk geworden, iets waarbij je wel stil moet staan.
Puur toeval, want gastcurator Colin Huizing was al bezig met de tentoonstelling lang voordat iemand van covid-19 had gehoord. Het thema past bij Museum Kranenburgh, dat een grote collectie Hollandse luchten van de Bergense School bezit. Maar verwacht in deze tentoonstelling geen dramatische wolkenpartijen in olieverf.
Lucht laat zien hoe kunstenaars vanaf de jaren zestig op het fenomeen hebben gereflecteerd. Het is kunst die dicht bij het leven en de alledaagse werkelijkheid staat, en die het element niet zozeer afbeeldt, maar als onderdeel van het kunstwerk zelf presenteert.
Over dicht bij het leven staan gesproken. Zodra je de tentoonstelling binnenstapt, word je geconfronteerd met de persoonlijkste en meest essentiële ervaring van lucht: de adem, die van de (hoofdletterloze) kunstenaar herman de vries welteverstaan. Normaal gesproken richt hij zijn blik op de natuur, nu vestigt hij de aandacht op zichzelf. Het geluidskunstwerk hear my breath – i’m alive is een verklaring van zijn bestaan: ik adem, dus ik besta.
Daarmee is de toon voor de tentoonstelling gezet: iets dat zo vanzelfsprekend is als ademhalen wordt tot kunst verheven. We doen het elke dag en hoeven er amper bij stil te staan. Wat gebeurt er als we dat wel doen? En hoe kun je lucht, even essentieel als ongrijpbaar, verbeelden?
Die laatste vraag stelde de Franse kunstenaar Marcel Duchamp, oervader van de conceptuele kunst, zichzelf al begin vorige eeuw. In 1919, toevallig – of misschien wel niet toevallig – ook het jaar van het verdrag, presenteerde hij zijn antwoord: een glazen apothekersampul met daarop een etiket met als opschrift: 50 milliliter lucht uit Parijs. Aha, hoor ik de oplettende lezer denken, dat doet me denken aan een ander kunstwerk in een glazen ampul dat zojuist de revue passeerde. Dat klopt, goed gezien, maar daar kom ik nog op terug.
Duchamps Air de Paris is niet in de tentoonstelling te zien, wel vormde het een belangrijke inspiratiebron voor veel kunstenaars uit de tentoonstelling die het vluchtige element in hun werk proberen te vangen. Zoals Marinus Boezem, die in 1971 in Het beademen van de beeldbuis de lens van zijn videocamera bewasemde. Met dat simpele gebaar maakt hij zijn adem zichtbaar, terwijl hijzelf in de waas verdwijnt; de kunstenaar lost op in zijn werk.
In de volgende zaal demonstreert David Rickard hoe je adem als ruimte kunt ervaren met Sometimes Doing Nothing Leads to Something, een enorme witte ballon gevuld met alle uitademingen van één persoon over een tijdsbestek van 24 uur. Verrassend om te zien. Dat vond de kunstenaar zelf trouwens ook. Hij kreeg er spontaan claustrofobie van. Sinds hij een beeld heeft bij de hoeveelheid lucht die een mens nodig heeft, zijn ritjes in benauwde metro’s een kwelling.
De kunstwerken in de tentoonstelling hoeven niet beklemmend te zijn; ze krijgen volop ruimte. Door die ruime opstelling en het hoge conceptuele gehalte van veel kunstwerken ziet de tentoonstelling er op het eerste gezicht wat steriel uit. Maar schijn bedriegt: er ademt, wappert en bruist hier van alles – zij het subtiel. Zo subtiel soms dat je het nauwelijks opmerkt, zoals bij Marinus Boezems Immateriële plastiek, een onzichtbaar gordijn van warme en koude lucht. Ongrijpbaarder wordt het niet. Tegelijkertijd is het heel zintuiglijk, je voelt het op je huid.
De tentoonstelling laat mooi zien hoe ontzettend veel manieren er zijn om naar dit alledaagse fenomeen te kijken. In alle gedaanten komt het element lucht voorbij: als levensadem, als stuwende kracht (in een fantastische installatie van Zoro Feigl), als bron van warmte en kou, en als drager van water en licht. Het is een heerlijk thema waarmee je alle kanten op kunt, en de onbevangen fascinatie spat er met name in de eerste helft van de tentoonstelling van af. Toch staat, hangt of blaast er niets te veel. Ieder kunstwerk verrast en voegt iets toe aan het geheel.
In de benedenzaal maakt onbevangenheid plaats voor kritische geluiden. Zorgen we wel goed voor onze lucht? De Air Dispensers (1971-2020) van Yoko Ono zien er op het eerste gezicht speels en vrolijk uit, een rijtje ouderwetse kauwgomballenautomaten die geen snoep maar capsules vol lucht verkopen. Gebakken lucht: voor 50 cent en een draai aan de knop is het van jou. Een grapje. Maar zeker in deze tijd leest het werk ook als een commentaar op schaarste en doorgeschoten kapitalisme. Wat als schone lucht straks echt een consumptieartikel wordt?
Ook de wolk van Elspeth Diederix, gemaakt van aan elkaar genaaide plastic zakjes, heeft inmiddels een andere lading dan toen ze hem in 2003 fotografeerde. Toen was ze gefascineerd door de schoonheid van dat flinterdunne materiaal; inmiddels is het moeilijk om ernaar te kijken zonder aan luchtvervuiling en plasticsoep te denken.
Gelukkig is er ook bij de geëngageerdere kunst ruimte voor verwondering en verbeelding. In het beste geval gaan fascinatie en fijngevoelig sociaal commentaar hand in hand. En dat brengt ons weer terug bij International Airspace, het kunstwerk dat het verhaal van de tentoonstelling prachtig rondbreit. De oplettende lezer had het al door, het kunstwerk verwijst naar Duchamps lucht uit Parijs. Een bizar gegeven natuurlijk, die lokale lucht. Als er iets is dat zich niets van grenzen aantrekt, dan is het wel dit beweeglijke element. In twee jaar tijd gaat de lucht die je uitademt de hele wereld rond. Lucht dringt door tot diep in je lichaam en wordt vervolgens weer door een ander lichaam in- en uitgeademd. Om het heel goedkoop te brengen: het is wat ons allemaal verbindt.
International Airspace gaat over verbinding. Het werk kwam door samenwerking tot stand, Rickard vroeg kennissen uit 27 landen om met een speciale kit wat lokale lucht op te vangen en naar zijn studio in Londen te sturen. De ironie wil dat de lucht die anders zo vrij over de wereld circuleert nu zijn weg moest vinden langs veiligheidschecks van douanebeambten. Maanden duurde het om de lucht uit Panama en Bolivia in Londen te krijgen. Uiteindelijk werden de monsters door wetenschappers van de Universiteit van Leicester samengevoegd in een glazen ampul. Voilà, een internationaal luchtruim in pocketformaat. Het is een krachtige metafoor voor internationale politiek: gebaseerd op samenwerking, maar ook ontzettend kwetsbaar.
En toch, je moet het maar geloven. Niets aan de inhoud van de ampul verraadt namelijk dat de lucht ook daadwerkelijk uit zevenentwintig verschillende landen verzameld is. De dozen die de verschillende luchtsamples hebben vervoerd op hun overzeese reizen zouden als bewijs kunnen dienen, maar die ontbreken, ze worden apart tentoongesteld in Londen. In Bergen zijn naast de ampul foto’s te zien die de luchtverzamelaars maakten van de lucht in hun land, camera naar de hemel gericht. Dat is amper bewijs, de blauwe luchten zouden net zo goed allemaal op dezelfde plek gefotografeerd kunnen zijn.
Er is dus een flinke portie verbeeldingskracht nodig om dit kunstwerk in al zijn gelaagdheid te kunnen waarderen. En dat geldt voor wel meer kunstwerken in deze fijne, fijngevoelige tentoonstelling. Het is een beetje zoals met de lucht zelf. Die bevat, zo blijkt, oneindig veel betoverende eigenschappen. Je moet het alleen wel willen zien.
Lucht, Museum Kranenburgh, Bergen, t/m 29/11.
Jagend zwerk
Liefhebbers van schilderkunst en mooie Hollandse wolkenluchten kunnen ook terecht in Kranenburgh, bij de tentoonstelling Lucht van de Bergense School.
Begin vorige eeuw al struinden kunstenaars door de duinen rondom
Bergen, op zoek naar natuurschoon en indrukwekkende luchten. Hoogtepunt
in deze kleine tentoonstelling is het bekendste werk van in de collectie
van het museum: Herfst (1909) van Leo Gestel. Een dreigende
Hollandse wolkenlucht overspant een nietig landschap en neemt vrijwel
het hele doek in beslag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten