even (3 weken) in Nieuw Zeeland / 3 weeks (only!) in New Zealand / 3 semaines seulement (hélàs!) en Nouvelle Zélande!....
en dan / nu alles en nog wat / des choses et d'autres ensuite / allerlei dann bzw. jetzt / other things which now matter (to me!)
Professioneel muziek spelen in Nederland
is anno 2019 niet eenvoudig. Musici worden onderbetaald en spelen zelfs
vaak voor niets; van lunchconcerten in het Concertgebouw of de
Nationale Opera en Ballet tot promotie-optredens bij De wereld draait door
en op de radio. Of ze worden wél betaald, maar krijgen een schijntje –
soms worden reiskosten of een bord eten niet eens vergoed. Een musicus
die speelt bij een musical van Stage Entertainment, gaat huiswaarts met
een vast honorarium van 120 euro. Het staat allemaal niet in verhouding
tot de tijd en het eigen geld dat ze in het werk stoppen. En van zo’n
bedrag moeten, na aftrek van belastingen, allerlei andere kosten
betaald worden zoals reiskosten, verzekeringen en kosten voor het
instrument.
Saxofonist Femke IJlstra kwam onlangs als
een van de eersten in actie tegen de gratis lunchconcerten. Sindsdien
krijgt het Platform voor Freelance Musici, vorig jaar opgericht door
hoboïst Dorine Schoon, elke dag nieuwe aanmeldingen. De klachten over
onderbetaling en uitbuiting stromen binnen. Veel musici wensen een
eerlijke betaling. De politiek is nu aan zet, vindt Schoon. “Bachs
Matthäus-Passion spelen voor een bomvolle zaal voor 136 euro is niet vol
te houden. Van optredens alleen valt vrijwel niet meer te leven of een
gezonde financiële toekomst op te bouwen. Veel musici overwegen daarom
te stoppen met hun vak. Als we het cultuuraanbod zoals het nu is willen
behouden, moet er echt meer geld bij.”
Uit het onderzoek Karakteristieken en
tarieven van zzp’ers (2018), uitgevoerd door onderzoeksbureau Lahaut,
blijkt dat in de muzieksector ruim 70 procent werkzaam is als zzp’er. De
ruime meerderheid moet het doen met een uurtarief dat verre van
marktconform is. De helft verdient slechts 28 euro of minder per uur.
Dat is weinig ten opzichte van andere zzp’ers in Nederland, maar ook
ten opzichte van vergelijkbare sectoren.
‘Van alleen muziek maken kom ik niet rond’
Rita Zipora (32), songwriter en toetsenist, woont in Noord met man en kind
“Gratis optreden, dat is goed voor de
promotie. Bij de NPO-radio en De wereld draait door ontvang je als
muzikant nul gage, bij de Uitmarkt zelfs geen reiskosten. Met sommige
dingen ben ik gestopt, ik ga bijvoorbeeld niet meer midden in de nacht
spelen in een radioprogramma waarvan de dj geen benul heeft wat voor
muziek ik maak. Andere gratis optredens doe ik nog wel, vanwege het
grote bereik of omdat ik het programma goed vind. Het moet het echt
waard zijn. Zeker nu ik een kindje heb, trek ik de grens sneller. Mijn
nieuwe project Wolken doet het goed in België, opvallend is dat je daar
als muzikant wél gewoon betaald krijgt voor een radio-optreden.
Als band moet je een gage vaak
verdelen, waarna er weinig overblijft en je een dag hebt gewerkt voor
100 euro – of minder, het komt geregeld voor. Het probleem is dat er
altijd wel iemand is die het voor nóg minder doet, dat is misschien nog
wel meer het geval bij pop dan bij klassiek. Ik doe ook nog ander werk
naast het componeren en spelen, ik ben bestuurslid bij BAM
(Beroepsvereniging voor Auteur Muzikanten) en word ingehuurd als
presentator op muziekevents, want van alleen muziek maken kom ik
helaas niet rond.”
‘Musici zijn geen handophouders’
Dorine Schoon (34), hoboïst en initiatiefnemer Platform Freelance Musici, woont in Hilversum met man en kind
“Als zzp’er leer je dat je in elk geval
voor een van de drie P’s moet werken: pret, prestige of poen, maar je
kunt wel heel prestigieus bezig zijn en heel veel plezier hebben, maar
we moeten ook gewoon leven en de rekeningen betalen. Het kan gebeuren
dat je als musicus zeven à acht uur werkt voor een door de overheid
gesubsidieerde instelling, als invaller bij een bekend orkest, en dat je
daar slechts 87 euro mee verdient. De opvang die ik voor mijn dochter
moet regelen, kost al 200 euro per maand. Of dat je een lunchconcert
speelt voor niks, en dat de zaalwacht en de pianostemmer wel betaald
worden. En als je daar iets van zegt, is het: voor jou tien anderen.
Het publiek heeft er vaak geen erg in
dat het naar een failliete sector zit te kijken. Ik werk ernaast bij het
Fonds Podiumkunsten en geef soms les, onder andere op het
conservatorium. Daarnaast stop ik, onbezoldigd, heel veel tijd in het
Platform voor Freelance Musici. Verandering en omslag beginnen bij
jezelf, ik hoop dat er door te informeren over de onderbetaling in ons
vak bewustwording ontstaat. Musici zijn geen handophouders die maar een
beetje rondtoeteren. Het is geen hobby, maar een vak waar een
levenslange studie in zit.”
‘De cultuur van gratis is erger geworden’
Daan Herweg (37), jazzpianist,woont samen in De Pijp
“Ik heb onlangs een brief aan de gemeente
Amsterdam gestuurd over de verhoogde parkeerkosten in het centrum. Het
maakt het vrijwel onmogelijk voor muzikanten om er op te treden. Daar
moet echt een goede, progressieve oplossing voor worden gevonden, want
het is niet goed voor een stad als alle kunst en cultuur uit het centrum
verdwijnen. Ik heb de mazzel dat ik allerlei verschillende dingen kan
doen, van highbrow gigs en kroegen tot commerciële klussen, van
studio-opnames en componeren voor reclames tot lesgeven aan het
conservatorium in Zwolle. Ik ben wat dat betreft een soort showpony van de VVD: succesvol cultuurondernemer op eigen benen.
Maar ik vind het vreselijk dat ik niet beter gehonoreerd wordt voor mijn artistieke werk. De cultuur van gratis iserger
geworden. ‘Lekker pingelen voor een boekenbon’ – dat werk. Als je in de
categorie ‘goede kunstenaar, slechte ondernemer’ valt, ben je in het
huidige klimaat van anti-elitarisme –excusez le mot – fucked. Maar toch
doen we het, omdat we muziek willen maken, zelfs al krijgen we maar 80
euro per optreden. Ooit studeerde ik acht uur per dag piano en droomde
ik alleen maar van muziek, nu ben ik een hosselaar.”
Regisseur
Ivo van Hove van Internationaal Theater Amsterdam werkt in 2020 samen
met de Franse steractrice Isabelle Huppert. Huppert, nu in de bioscoop
te zien in de thriller Greta, speelt de rol van de moeder in het stuk The Glass Menagerie van Tennessee Williams (1944), in regie van Van Hove bij het Théâtre de l’Odéon in Parijs.
Dit najaar is Huppert al in Amsterdam op toneel te zien in de titelrol van de voorstelling Mary Said What She Said.
Die productie, in regie van de gerenommeerde multimediatheatermaker
Robert Wilson, gaat op 22 mei in première in het Théâtre de la Ville in
Parijs, in coproductie met Internationaal Theater Amsterdam. ITA haalt
deze voorstelling, met muziek van componist Ludovico Einaudi, van 19 tot
en met 22 september naar de Amsterdamse stadsschouwburg. Huppert speelt
hierin de Schotse koningin Maria Stuart (1542-1587), ook wel bekend als
Mary, Queen of Scots.
Mary Said What She Said,
een stuk van de Amerikaanse toneelschrijver Darryl Pinckney, speelt
zich af in 1587, op de avond van Mary’s executie. De katholieke Mary is
door de protestantse koningin Elizabeth ter dood veroordeeld. In het
stuk blikt ze terug op haar stormachtige leven, haar rampzalige
huwelijken en negentien jaar in gevangenschap. Komende zomer wijdt
filmmuseum Eye in Amsterdam bovendien zijn jaarlijkse retrospectief aan
de Franse actrice.
Hoofdtentoonstelling Voor het eerst doen er meer vrouwen dan mannen mee aan de biënnale. Ook kunst van zwarte kunstenaars is goed vertegenwoordigd.
Sandra Smallenburg
Is het vreemd om een minuut stilte te houden voor een kunstwerk?
Zachtjes praten is in een museum vaak wel gepast. Maar wat als dat
kunstwerk een massagraf is – een scheepswrak waarin naar schatting
tussen de 700 en 1100 vluchtelingen het leven lieten? Dan kan je toch
alleen maar sprakeloos zijn?
De Barca Nostra is het dodelijkste scheepswrak in decennia. Nooit
eerder stierven op de Middellandse Zee zoveel mensen als op 18 april
2015, toen dit voormalige vissersschip zonk voor de Libische kust. De
Zwitserse kunstenaar Christoph Büchel liet het wrak voor miljoenen
euro’s naar Venetië verschepen en zette het op een voetstuk van stalen
balken op de kade van de Arsenale, een van de hoofdlocaties van de
Biënnale.
Schilderachtig rood en blauw steekt de romp nu af tegen het turquoise
water van de voormalige marinewerf. Het is een klein schip: de
migranten zaten met zijn vijven op een vierkante meter, als levende
ballast opgesloten in het ruim. Grote gaten in het staal zijn de
littekens van de aanvaring die de boot had met een Portugees schip dat
op zijn noodsignaal was afgekomen. Slechts 28 mensen overleefden de
ramp.
De Amerikaanse curator Ralph Rugoff, samensteller van de
hoofdtentoonstelling, noemt het scheepswrak „het indringendste onderdeel
van de biënnale”. Volgens hem is het één ding om de beelden te zien op
televisie. „Maar wanneer je geconfronteerd wordt met het fysieke object,
voel je heel andere sensaties. Hopelijk zet dat je aan het denken.”
Maar hier in de Arsenale, waar de boot pal voor de koffiebar is
geparkeerd, lijkt niemand sprakeloos. Op het terrasje wordt gezellig
gekeuveld en gegeten. Sommige voorbijgangers maken selfies met het
schip. De Barca Nostra zou een indrukwekkend monument voor verdronken
migranten moeten zijn, maar is in deze context een pijnlijk
spektakelstuk.
Sprookjesstad
Het is een terugkerend probleem in sprookjesstad Venetië. Iedere twee
jaar nodigt de Biënnale een stoet aan geëngageerde kunstenaars uit die
hun welgemeende zorgen uitspreken over het wereldleed – dit jaar zijn
naast het immigratievraagstuk ook klimaatverandering, de opkomst van
nepnieuws en het toenemende nationalisme belangrijke onderwerpen.
Tegelijkertijd is het publiek, zeker in de openingsweek, er ook voor het
eigen plezier. Er moet genetwerkt en gefeest worden, er dienen
Instagramwaardige foto’s te worden gedeeld.
Het voelt een beetje als dansen op de vulkaan, deze 58ste editie van
de Biënnale van Venetië. Massaal vliegen we met onze rolkoffertjes naar
de zinkende stad, om ons daar vervolgens te laven aan sombere
toekomstvoorspellingen. Niet voor niets gaf Rugoff zijn tentoonstelling
de ironische titel May You Live In Interesting Times mee. De
spreuk, volgens de overlevering een Chinese vloek maar in werkelijkheid
een verzinsel van een Britse diplomaat, werd in 1936 aangehaald door de
Britse politicus Austen Chamberlain, toen hij de opkomst van het
fascisme beschreef. Net als toen gaan we ook nu weer van de ene crisis
naar de andere, aldus Rugoff. „Voor een tentoonstelling die gaat over
hoe kunst kan functioneren in een tijdperk van leugens, leek me dit wel
een toepasselijke titel.”
Het scheepswrak is het apocalyptische sluitstuk van de
tentoonstelling, die in totaal 79 kunstenaars telt en zich uitstrekt
over de honderden meters lange loodsen van de Arsenale. Het
openingsstuk, de film 48 War Movies van Christian Marclay, is
al net zo verontrustend. In een verduisterde zaal heeft de Amerikaanse
kunstenaar 48 oorlogsfilms over elkaar heen geprojecteerd in een
abstract grid. Alle 48 soundtracks spelen tegelijkertijd, waardoor er
een gekmakende kakofonie ontstaat van sirenes, kogels, geschreeuw van
soldaten, marsmuziek, fluitsignalen en gegil van kinderen. Het is een
tunnel van geweld die eindeloos doorgaat en die tot ver in de
tentoonstelling te horen is.
Bekijk ook deze interactieve kaart: De beste landenpaviljoens en tentoonstellingen van de Biënnale van Venetië
Talloze kunstenaars waarschuwen op deze tentoonstelling voor dat wat
komen gaat. De Chinese Nabuqi maakte een billboard van een paradijselijk
wit strand dat is omgevallen en is doorklieft door een plastic neppalm.
Ernaast staat een reusachtige beeld van haar landgenoot Yin Xiuzhen van
een vliegtuigstoel. De passagier heeft alvast de ‘brace’-positie
aangenomen, anticiperend op de crash. En de Canadees Stan Douglas laat
ons in sfeervolle beelden van een nachtelijk New York zien wat er
mogelijk te gebeuren staat als de stroom uitvalt. Iemand speelt een
potje patience bij kaarslicht, maar elders in de stad wordt flink
geplunderd.
Geen dode kunstenaars
Anders dan voorgaande jaren, toen veel vergeten kunstenaars werden
opgediept die postuum de eer kregen die ze verdienden, is er op deze
biënnale geen werk van overleden kunstenaars te zien. Deze
tentoonstelling gaat over het nu, met werken die vrijwel allemaal recent
zijn gemaakt. Die urgentie voel je. Deze kunstenaars reflecteren op het
nieuws dat we ook iedere dag in de kranten lezen.
De paradox van Venetië: kijken naar urgente beelden in een sprookjesstad
May You Live In Interesting Times is bovendien een
inclusieve biënnale. Voor het eerst in de geschiedenis doen er meer
vrouwen dan mannen mee en zijn zwarte kunstenaars goed vertegenwoordigd.
Het mooie is dat die deelname vanzelfsprekend is. Werd er op vorige
edities nog speciaal de aandacht gevestigd op kunst van minderheden of
‘outsiders’, nu zijn ze er gewoon, als succesvolle participanten in het
kunstcircuit.
Zo vanzelfsprekend als het vroeger was dat portretten in musea blank
waren, zo overheersen hier de gezichten en levensverhalen van zwarte
helden. Tavares Strachan, geboren op de Bahamas, maakte in neonletters
een ode aan de eerste zwarte astronaut, Robert Henry Lawrence Jr., wiens
weduwe zelfs na zijn dood nog vele racistische brieven kreeg met
teksten als: ‘Glad he is dead because now there will be no coons on the
moon.’
De Amerikaan Henry Taylor schildert zwarte helden om ze zo hun
verdiende plek in de geschiedenis te geven – een techniek die ook door Iris Kensmil in het Nederlandse paviljoen
wordt toegepast met portretten van zwarte feministen. Zo eert Taylor
zijn collega-kunstenaars David Hammons en Glenn Ligon, maar bijvoorbeeld
ook Carol Robertson, een van de vier meisjes die in 1963 omkwamen bij
een bomaanslag op een kerk in Birmingham, Alabama.
Met name het eerste, sterke gedeelte van de tentoonstelling in de
Arsenale voelt als een overwinning voor zwarte kunstenaars. Daar hangen
onder meer de zelfportretten van de Zuid-Afrikaanse Zanele Muholi, die
haar zwarte huidskleur nog eens extra heeft aangezet met zwarte verf. En
daar toont de Amerikaan Kahlil Joseph zijn video BLKNWS, een
soort nieuwszender die een positief beeld wil schetsen van de
Afro-Amerikaanse gemeenschap, met vrolijke YouTube-filmpjes en
amateurbeelden van rollerskatende, basketballende en dansende mensen.
Zijn collega en vriend Arthur Jafa draait het om, in zijn nieuwe film The White Album.
Jafa hanteert dezelfde internet-surfstijl als Joseph, maar koos vooral
beelden van haatdragende blanken. Hij begint zijn film met het oog van
de sadistische Alex uit Kubricks klassieker A Clockwork Orange.
Wat volgt is een stroom aan haatpredikers, van schietgrage militairen
tot racistische YouTube-sterretjes. Er komen ‘white supremacists’
voorbij, onder wie Dylann Roof, die in 2015 negen mensen doodschoot in
een kerk in Charleston. Maar er zijn – als kleine lichtpuntjes – ook
close-ups van Jafa’s vrienden, die toevallig ook blank zijn.
Vijftig minuten lang houdt Jafa het publiek een spiegel voor – en er
is vrijwel niemand die dat volhoudt. Het blijft een moeilijke paradox op
deze prangende biënnale: je wilt je ogen niet sluiten voor wat er in de
wereld gaande is, maar wegkijken is makkelijker.
Voor De goede zoon, zijn twaalfde boek, ontving Rob van Essen
gisteravond de Libris Literatuur Prijs. De roman 'intrigeert, amuseert
en zet aan tot denken over onszelf en de wereld om ons heen', oordeelt
de jury.
De Libris Literatuur Prijs is toegekend
aan Rob van Essen (55) voor zijn roman De goede zoon. Maandagavond kreeg
hij de prijs van 50 duizend euro uitgereikt door Jet Bussemaker,
juryvoorzitter en oud-minister van Cultuur, in het Amstel Hotel te
Amsterdam.
Het winnende boek van Van Essen, dat in
de nabije toekomst speelt en waarin een 60-jarige man na de dood van
zijn moeder de greep op het leven dreigt te verliezen, 'intrigeert,
amuseert en zet aan tot denken over onszelf en de wereld om ons heen',
aldus de jury. De andere genomineerden waren Jan van Aken (De ommegang),
Johan de Boose (Het vloekhout), Esther Gerritsen (De trooster), Bregje
Hofstede (Drift) en publiekslieveling Ilja Leonard Pfeijffer (Grand
Hotel Europa). De laatste won de prijs al in 2014, voor zijn vorige
roman La superba.
De keuze voor Van Essen was niet geheel
onverwacht, aangezien de jury in haar nominatierapport verklaarde vooral
op originaliteit te selecteren. Die kwalificatie is bij uitstek van
toepassing op De goede zoon, het twaalfde boek van Van Essen, die in
2015 voor zijn verhalenbundel Hier wonen ook mensen de Biesheuvelprijs
won. In 2009 werd hij ook genomineerd voor de Librisprijs, met zijn roman Visser.
Ongewone verwoording
Al op de openingspagina van De goede zoon
krijgt een doodgewone scène, in de Albert Heijn in de Amsterdamse
Rijnstraat, een ongewone verwoording: 'De vrouw achter mij zette haar
boodschappen al op de band toen ik nog bezig was mijn boodschappen op de
band te zetten, ik kan daar slecht tegen, iemand maakt inbreuk op jouw
ruimte, op ruimte die in ieder geval op dat moment van jou is en ik weet
ook wel dat je zo geen roman moet beginnen, ik ben godverdomme geen
columnist, maar witheet kan ik van zoiets worden, iemand negeert je
bestaan en alleen al daarom zou je haar ter plekke dood moeten maken en
tegelijkertijd was er niets aan de hand omdat de vrouw zag hoeveel
boodschappen ik nog op de band moest zetten en genoeg ruimte overliet.'
De man haat zijn meegaandheid, want hij
zegt er natuurlijk niets van, maar onder zijn gelatenheid broeit het -
en de opmerking dat je zo geen roman hoort te beginnen, is aangenaam
vervreemdend. Geen wonder dat Laurence Sterne tot Van Essens helden
behoort, de Engelse excentriekeling die in Tristram Shandy (1759-1767)
de kunst van het geestig afdwalen introduceerde. 'Sterne durft in dat
boek zulke rare dingen te doen, met het verhaal, met de personages, in
opbouw. En in stijl, hij spreekt de lezer soms opeens rechtstreeks toe.
Daar kan ik enorm van genieten,' zei Van Essen afgelopen zaterdag in de
Volkskrant.
De verteller zou om zich heen willen
schieten, maar 'ik ben ongewapend'. Dat zegt veel. De 60-jarige
hoofdpersoon is een schrijver van plotloze thrillers, die met een oude
vriend genaamd Lennox een reisje moet maken, en herinneringen ophaalt
aan zijn jeugd in Amsterdam, toen zijn ouders hadden besloten om terug
te keren tot het gereformeerde geloof van hun jeugd. Aanleiding voor die
terugblik is het recente overlijden van zijn moeder, nadat ze jaren in
een verzorgingstehuis heeft doorgebracht, de laatste vijftien jaar
dementerend op een gesloten afdeling. Waar hij toch maar iedere
woensdagmiddag langsging, als de ostentatief 'goede' zoon.
Die periode is ten einde gekomen. Niets
staat meer vast. Ongewisheid doortrekt deze roman, waarin het
basisinkomen is ingevoerd en auto's zelfrijdend zijn ('automobiel
betekende altijd al zelfrijdend, dus eigenlijk kan je zeggen dat de auto
eindelijk zijn bestemming heeft bereikt'). De verteller, net als de
iets jongere Van Essen een 'kind van de verzorgingsstaat' (zoals zijn
nonfictie-kroniek uit 2016 heet), moet zich staande houden in een wereld
die onder zijn ogen razendsnel verandert: 'Nostalgiekranten lees ik nog
weleens, papier in je handen, ritselend omslaan, ik wil iets vasthouden
wat niet meer verandert nadat ik het heb opgepakt of aangeschaft, een
echte krant, een echt boek, maar op een gegeven moment zijn er geen
dingen meer, alleen pixels. Ik zal de dingen missen want ik ben zelf ook
een ding.'
Stuurloze man
Sciencefiction, nostalgie, afdwalingen en
wendingen, De goede zoon is zélf een plotloze thriller en de verteller
een stuurloze man in een wereld waar iedereen maar boeken schrijft en
bijna niemand meer leest, ofwel vervoerd wil raken door een andere
wereld dan de herkenbare. Daar wil Van Essen zijn lezer wél hebben. Waar
gaat de geheimzinnige reis van de schrijver en zijn neusloze kompaan
Lennox naartoe, over oneindige snelwegen, langs naamloze steden? Hoe kan
het dat zijn auto, net als thuis zijn bed, ineens begint te praten?
Geborgenheid is ver te zoeken, behalve
kortstondig, in zijn eigen gedachten. Op het oog past dit
moeder-zoonverhaal naadloos bij de semi-autobiografische
vader-zoonverhalen van de vorige twee Librisprijs-winnaars, Alfred
Birney en Murat Isik. Maar Van Essens boek wijkt af, door
uitmiddelpuntige humor en een ongebruikelijke vorm. Het withete begin in
de Albert Heijn is van beide kenmerken een aankondiging.
‘Je kunt niet voor de ziel van de ander zorgen, als je niet goed voor je eigen ziel hebt gezorgd’
Met
kunst en liefde als godheden zoekt filosoof Joke Hermsen haar weg in
het leven. Vrij van onrust, zo is het streven, zegt ze tegen Fokke
Obbema, daar horen ongemakkelijke vragen bij.
Als
9-jarig meisje voerde filosoof Joke Hermsen, lid van een nauwelijks
praktiserend protestants gezin, ’s avonds lange gesprekken met God. Ze
was gefascineerd door diens alwetendheid, schrijft ze in haar laatste,
‘meest persoonlijke’ roman Rivieren keren nooit terug. Die bevat
ook een andere verklaring voor haar behoefte aan ‘een gesprekspartner
van een geheel andere orde dan alle andere wezens die ik kende’. In het
gezin van vijf voelde ze zich eenzaam. Haar jeugdjaren waren een tijd
van ‘grappen en klappen’, omdat haar ‘uiterst geestige’ vader,
natuurkundeleraar en later rector, een man met ‘losse handjes’ was,
zoals zijn vrouw het eufemistisch aanduidde. Hij sloeg zijn nogal eens
opstandige dochter, niet alleen wanneer hij dronken was. Haar moeder nam
haar niet in bescherming.
advertentie
Hermsens
dialoog met het opperwezen was bedoeld ‘om het leven te doorgronden’.
Op een avond leidde dat tot een ‘religieuze ervaring’, waar ze bijna een
halve eeuw later nog met vervoering over verhaalt: ‘Van een individu
in een bed werd ik opeens onderdeel van een groter geheel. Ik maakte
deel uit van alles wat me omringde. Alles werd me duidelijk, helder en
overzichtelijk. Ik snapte en wist alles.’
Die
gelukzalige toestand duurde niet lang. Enkele maanden later verdween
God uit haar bestaan. Waardoor weet ze niet, maar ‘met een ruk’ werd ze
uit haar geloof getrokken. Haar beeld was dat van God ‘als een gesmolten
sneeuwpop, er lagen alleen nog een bruine plas en een oude wortel’. In
haar verdere leven zou hij worden vervangen door de kunst en de liefde,
‘de twee ervaringen die bij uitstek mijn ziel weten te raken’.
Haar
behoefte aan een diepgaand gesprek bleef. Het leidde tot haar
filosofiestudie en tot haar visie op de mens als een ‘tweestemmig
wezen’, bestaand uit een ‘ik’ en een ‘dieper gelegen zelf’. Die kunnen
soms een gesprek met elkaar voeren. Vaak is de interne dialoog van de
mens triviaal, een enkele keer wordt de ziel geraakt. Instemmend citeert
de 58-jarige Hermsen de Poolse dichteres Szymborska, die over de ziel dichtte:
‘Aan een op de duizend gesprekken/neemt ze deel/maar zelfs dat is niet zeker,/want ze zwijgt liever’
Wat is de zin van ons leven?
‘Het
is wellicht de oudste filosofische vraag die in allerlei culturen en
religies een rol speelt. In ieder geval is de zin niet absoluut. Hij
verandert in de loop van de geschiedenis en per cultuur, maar ook binnen
een mensenleven – mijn zin van het leven als 9-jarige was anders dan
nu. Op dit moment ben ik het vooral eens met een uitspraak van zowel
Aristoteles als Rosa Luxemburg: het streven naar ‘een goed en waardig
leven’. Dat geeft zin aan het bestaan. Ik vind dat belangrijk, nu we in
een tijd leven waarin Gutmensch een scheldwoord is geworden. Alsof het
iets is om je voor te schamen. Zo diep zijn we kennelijk gezonken.’
Wat brengt dat goede leven de mensheid, is er een hoger doel?
‘Dat
denk ik niet. Ik zie geen voortschrijdend bewustzijn, kijk maar naar al
het geweld in de afgelopen eeuw. Het lijkt erop dat we weinig van de
geschiedenis leren. Door de eeuwen heen is de mensheid op ethisch vlak
niet veel verder gekomen. Het enige dat we kunnen doen, is de
geschiedenis en de filosofie blijven bestuderen om te voorkomen dat we
in dezelfde valkuilen stappen.’
En voor het individu? Wat levert een goed en waardig leven een mens op?
‘Wat de Grieken eudaimonia noemen, oftewel een goede ziel, vrij van onrust.’
Hebben we wel een ziel?
‘Ik
vind die discussie nogal oeverloos. Als je die vraag stelt, zit je
meteen binnen het wetenschappelijke paradigma van bewijzen. Maar er is
een groot verschil tussen meten en weten enerzijds en intuïtie en
ervaring anderzijds; de eerste categorie weet lang niet alles over de
tweede. De wetenschap heeft het domein van de intuïtie en de ervaring
tot een ondergeschoven kindje gemaakt. Gelukkig blijven filosofen,
psychologen en schrijvers benadrukken dat wat wordt gevoeld en ervaren,
zeker ook relevant is. De ziel ervaren we: je kent het verschil tussen
op je teen worden gestaan of op je ziel worden getrapt. Of tussen een
bezielde uitvoering en een zielloze vertoning. De ziel bestaat in onze
taal en in onze ervaring.’
Wat is het verschil met de geest?
‘De
geest is het denkende, de ziel het intuïtieve vermogen. Henri Bergson
(Frans filosoof, 1859-1941, red.) spreekt over het moi profonde, als
tegenpool van het bewuste ik. Dat ‘dieper gelegen zelf’ is opgebouwd uit
alle tijd die je geweest bent, maar waarvan je je maar een fractie kunt
herinneren. Het is de innerlijke, persoonlijk ervaren tijd, dus een
andere tijd dan de gemeten kloktijd. We hebben zo’n tachtig jaar, de een
wat meer, de ander wat minder; dat is de kloktijd die je aan het
werkwoord ‘hebben’ kan koppelen. Maar het ‘dieper gelegen zelf’ is
gekoppeld aan het werkwoord ‘zijn’, de innerlijk ervaren tijd die je
bent. Bergson gebruikt de metafoor van de sneeuwbal: je wordt als
sneeuwvlokje geconcipieerd, dan begint het zintuiglijk ervaren, de
verwerving van kennis en dat wordt allemaal opgeslagen. Dat sneeuwvlokje
groeit aan tot een enorme sneeuwbal, waarbinnen alle ijskristallen
verbonden zijn.’
Is de kunst van het leven erachter te komen wat onze ziel wil?
‘Nee,
dat denk ik niet. Ik denk dat het ideaal van Aristoteles, het streven
naar een goede ziel, betekent dat je altijd moet blijven streven naar
het goede, waardige, liefdevolle, naar de zorg om de ander. De Grieken
tekenden daarbij aan dat je niet voor de ziel van de ander kunt zorgen,
als je niet voor je eigen ziel hebt gezorgd. Dat laatste zagen ze als de
belangrijkste taak van de mens.’
U schrijft dat de ziel helpt bij radicale wendingen in je leven. Dat suggereert dat je ernaar moet luisteren.
‘Dat
is een onderdeel van het ervoor zorgen: oor en oog hebben voor wat je
bezielt. Maar je doet dat niet omdat hij een bron van wijsheid is. Pogen
bezield te leven biedt de mogelijkheid een halt toe te roepen aan de
vervreemding waar de moderne mens onder lijdt. Die is groot in een tijd
waarin de economie domineert en de buitenwereld voortdurend prikkels op
ons afvuurt. Dat halt toeroepen is niet al te complex, het helpt je
enkele wezenlijke vragen te stellen: gaat het goed met mij? Is het leven
zoals ik dat nu leid een ‘waardig en goed’ leven? Maar ook: hoe gaat
het met de wereld? Dat laatste hoort er zeker bij. Zorgen voor je ziel
moet je zien als een poging tot reflectie en inspiratie.’
Zorgde u voor uw ziel toen u in 2000 ontslag bij de universiteit nam om u aan het schrijverschap te wijden?
‘In
Tilburg was ik de enige vrouw, omringd door veertig mannelijke
filosofen. Ik ervoer het als een weinig inspirerende omgeving die niet
gespeend was van seksisme. Het voeren van een bezielde, innerlijke
dialoog die je tot grote creativiteit in staat stelt, wordt dan erg
moeilijk. Zorgen voor mijn ziel betekende dus inderdaad: ontslag nemen
en een roman gaan schrijven.’
Gevolg waren jaren van armoede – deed dat iets met uw kijk op de zin van het leven?
‘Eerlijk
gezegd niet. Ik heb me over armoede nooit zorgen gemaakt, ook niet in
de tijd dat onze kinderen klein waren. Het materiële bepaalt niet of
nauwelijks mijn mate van geluk. Het komt in mijn beleving goed met mijn
leven als ik me laat inspirerend door literatuur, muziek en filosofie,
me om de wereld bekommer en me met ‘Menschen’ omring die dat ook doen.
Het komt helemaal niet goed als ik mijn aandacht naar geld, status of
macht uit laat gaan. In die zin ben ik een religieuze natuur, met de
kunst en de liefde als godheden. Iets maken tegen de klippen van de
armoede op is een hoopvolle bezigheid, die kan bijdragen aan een
bewustzijn, dat weer de opstap kan zijn naar een betere wereld. Al mijn
werk wordt vanuit die hoopvolle gedachte geboren. Anders zou ik niets
kunnen maken.’
Wat is uw kijk op de dood?
‘Ik
dacht altijd dat hij mij niet zo veel angst kon inboezemen. Als je
doodsangst heel groot is, ga je op safe spelen: je wordt zuinig, bent
bang ontslagen te worden. Ik heb dat nooit gehad en ben diverse keren
zelf opgestapt. Ik deed ook altijd schamper over de dood, in de trant
van Epicurus: ‘Als wij er zijn, is de dood er niet en als de dood er is,
zijn wij er niet.’ Oftewel: waar hebben we het over?
‘Maar
die stoerheid kan ik niet meer opbrengen, sinds mijn vader is
overleden. Ik kwam toen terecht in wat Freud een geblokkeerd rouwproces
noemt: ik had moeite met mijn gevoelens om te gaan, omdat ik niet goed
wist wie ik nu precies had verloren. Mijn vader was een man met veel
humor, voortkomend uit een gewond hart, en veel verbeeldingskracht. Maar
hij was ook driftig, een zowel fysiek als verbaal agressieve man. Door
die dubbelzinnigheid kon ik geen immens verdriet voelen, er lagen als
het ware grote keien voor zijn graf. Die belemmerde mijn gevoelens en
dat werkte door in mijn hele leven, ik kreeg moeite met wat dan ook te
voelen.
‘Het schrijven van Rivieren keren nooit terug
heeft me geholpen, maar ik ben er nog niet helemaal uit. Door mijn
vaders overlijden heb ik de dood werkelijk in het gezicht gekeken. De
dood wekt nu vooral bij mij een gevoel op van melancholie, weemoed, een
erkenning van verlies en vergankelijkheid. De sterfelijkheid van onze
ouders, vrienden, geliefden, uiteindelijk ook onze kinderen – dat is
niet iets om stoer over te doen.’
En uw eigen sterfelijkheid?
‘Ik
zie grote waarde in mijn besef van sterfelijkheid. Om de melancholie
van een hoopvolle gloed te voorzien, voel ik dat ik van alles moet doen,
dus kom ik in beweging. Juist het besef van vergankelijkheid doet me
realiseren: ‘Als ik er iets van wil maken, moet ik het nu doen.’ Dus wil
ik geïnspireerd en bezield bezig zijn. Slaag ik daarin, dan voelt het
alsof er een vangnet om me heen staat, alsof er iets is dat mij opvangt.
Dat klinkt bizar, maar dat vertrouwen heb ik wel, ja. Dat heeft denk ik
te maken met de ziel, die onbegrensd is en gemakkelijk verwantschap kan
sluiten met anderen. Als je verbondenheid en inspiratie voelt, wat in
mijn ogen de kern van de mens is, kun je ervaren dat je door anderen
wordt gedragen.’
Leestip
‘Brieven van
de joodse, Poolse politica Rosa Luxemburg zijn een belangrijke
inspiratiebron voor mij. In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog was
ze een begenadigd spreker, die met vlammende toespraken waarschuwde voor
de catastrofe van de oorlog. Haar brieven laten zien dat we met hoop,
kennis en medemenselijkheid het leven, ondanks grote tegenslagen, toch
‘monter, onversaagd en glimlachend’ tegemoet kunnen treden.’
Op een grauwe, vergeefse maandagochtend
in februari zit ik mijn lessen voor te bereiden. Vier-havo, altijd
lastig. Er vliegt een pushbericht over het beeldscherm, het is een
mailtje en het beneemt mij meteen de adem. Het is van mijn redacteur bij
de uitgeverij, het onderwerp is 'Longlist Libris Literatuurprijs' en de
aanhef luidt 'Gefeliciteerd'. Het is eveneens gericht aan Rob van Essen
en Marieke Lucas Rijneveld (zelfde uitgeverij). Ik wist niet dat het
vandaag was, de bekendmaking van de Longlist, gelukkig maar, anders had
ik me de ganse ochtend druk gemaakt. Ik open het mailtje nog niet,
schort de vreugde op omdat ik houd van het moment dat je even in het
luchtledige hangt, dat je je eigen euforie nog van buitenaf kunt
bekijken.
'Gefeliciteerd, jullie schreven de
mooiste boeken van het jaar' staat in het mailtje. Hoera, ik doe mee aan
het grootste literaire prijzencircus van Nederland. Geloof me, dat is
waar iedere schrijver op hoopt, in een jaar dat er een boek van hem of
haar is verschenen: een plek op de Longlist van de Libris. Uit ruim
tweehonderd titels geselecteerd worden, bij de 'beste 18' horen, dat
betekent: je leeft, je bent nog niet dood! Een schrijver bestaat niet
als zijn werk niet verkocht en gelezen wordt, en mijn boek was inmiddels
bedolven onder honderden andere boeken, het lag in het massagraf van de
haast-vergeten-boeken, maar het is er weer uit opgevist. Het is een
kleine opstanding. Die middag haal ik taart, ik werk Facebook en
Instagram bij en door de vele berichten en felicitaties kom ik aan de
voorbereiding van lessen niet meer toe. Lessen in vier-havo, echt, I
can't be bothered.
Deze hooghartige euforie duurt niet lang:
tot de volgende ochtend. Het zijn niet eens de leerlingen uit vier-havo
die er een eind aan maken, het is mijn eigen gevoel voor proportie. Die
longlist halen is aardig, in de literaire wereld wordt het opgemerkt,
een kort ogenblik, daarbuiten bestaat het nauwelijks. 'Op naar de
shortlist', zegt iedereen, want het moet altijd voort en het kan altijd
beter.
De bekendmaking van de shortlist is op
een maandag in maart. Achttien schrijvers zijn gegijzeld in hun huis, op
last van de organisatie, want een cameraploeg van 'Nieuwsuur' belt aan
bij zes van de achttien genomineerden, ergens tussen 9:00 en 13:00.
Alsof het de bezorgers van de wasmachine zijn. >>
Het verschil: die wasmachine komt, daar
ben je (bijna) zeker van. De cameraploeg van Nieuwsuur komt niet, daar
ben je ook (bijna) zeker van. In het woordje 'bijna' ligt de angst
besloten die mij die ochtend in zijn greep houdt. Ik doe gewoon wat ik
altijd doe, maar bij iedere auto die de straat in rijdt kijk ik
schichtig op. Hoop is raar en hardnekkig spul, het blijft aan je handen
zitten als kettingsmeer.
Het is 13:00. Ze zijn niet gekomen. Denk
niet dat ik teleurgesteld ben, welnee want ik wist het toch al. Je wordt
op het schild gehesen en er even later weer vanaf gekieperd. Het hoort
bij het circus. Ze kwamen aan de deur bij Esther Gerritsen, Rob van Essen, Johan de Boose, Bregje Hofstede, Jan van Aken en Ilja Leonard Pfeijffer.
Ik zou willen weten hoe dat voelt, dat ze echt aanbellen en dat je
denkt dat je droomt. Ik probeer de teleurstelling op afstand te houden,
maar het mislukt. Ik ben niet alleen teleurgesteld, ik ben ook boos,
nijdig, jaloers op die zes mazzelaars, en morgen wacht vier-havo weer.
Vier-havo? Werkelijk.
Ook deze boosheid en jaloezie houden niet
lang aan, ze maken de volgende dag al plaats voor berusting, gepaard
aan nieuwsgierigheid naar de andere boeken. Mijn eerste gedachte bij het
beschouwen van de shortlist: een mooie maar behoudende keuze.
Behoudend, want er staan twee boeken op die onontkoombaar leken op basis
van de stortvloed aan lovende kritieken, twee boeken van vrouwen, een
Vlaming, en slechts één verrassing.
Maar je doet zowel de jury als de boeken
tekort om in zulke termen te spreken over een lijstje titels en namen.
Eerst maar eens alle boeken lezen, en dan bepalen wie de Libris
Literatuurprijs moet krijgen.
O ja, er staat ook een bevriend schrijver
op de lijst. Met Rob van Essen zit ik in een leesclub van schrijvers
genaamd 'De Kapsalon'- de naam is ontleend aan de roman 'Absalom,
Absalom!' van William Faulkner, het eerste boek waar de club zich
doorheen worstelde. Waarom vertel ik dit? Misschien om aan te tonen dat
ik niet geheel objectief kan zijn. U hoeft niets van mij aan te nemen.
Ik ben zelf een verliezer, een matig verliezer bovendien. Desondanks
heeft u hier mijn licht tendentieuze en beslist versimpelde oordeel.
Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel
Europa. We werden haast doof van de loftrompetten. Door de recensenten
gelijktijdig en unaniem tot tijdloos meesterwerk gekroond. Maar is het
dat ook? Het is van alles, dit boek, zoveel is zeker: een Europese
cultuurexegese, Dan Brown-pastiche, liefdesdrama, lofdicht aan een
stervend continent. Het is eveneens een plattegrond van Venetië, een
kledingcatalogus van designmerken, een uitgeschreven hoorcollege en een
bombastisch, ijdel egodocument. Interessant is dat je dit boek tegelijk
kan bewonderen en haten, maar een ding moet je toegeven: het
schrijfplezier spat van de pagina's, en dat plezier is aanstekelijk.
Jan van Aken, De Ommegang. Wat Van Aken
doet is uniek in Nederland: het schrijven van monumentale historische
avonturenromans zonder valse romantiek of het haast obligate
thrillergedoe. Dit boek gaat over het leven van een medicus die toch
liever architect wil worden om de mooiste kathedraal op aarde te bouwen.
Hij balanceert op de dunne lijn tussen lef en hoogmoed: de mens die te
ver reikt en wel moet vallen. Een ouderwetse good read, je steekt ook
nog wat op, maar het boek biedt geen diepe inzichten.
Bregje Hofstede, Drift. De jongste
genomineerde schrijft met beklemmende precisie over de teloorgang van
haar relatie, nadat ze bij haar man is weggelopen. Op een dieper niveau
gaat het in dit boek over hoe je dat doet, de morfologie van een liefde
in taal beschrijven.
Helaas is het boek te dik, want hoe
noodzakelijk de herinneringen en dagboekfragmenten voor de schrijfster
ook mogen zijn, voor de lezer zijn ze dat lang niet altijd. Bij mij
sloeg de verveling toe.
Johan de Boose, Het Vloekhout. Dit is een
originele, mooi geschreven kleine roman. Scènes uit de
wereldgeschiedenis worden beleefd door een stuk hout uit het kruis van
Christus, een plank waar een icoon op wordt geschilderd. Het icoon wordt
bezit van grootheden en heeft ontmoetingen met de lijkwade van Christus
en het 'Zwarte Vierkant' van Malevitsj. Je gaat het hout zien als mens,
of in ieder geval als personage - als machteloze, eeuwige toeschouwer
van tweeduizend jaar beproeving en wreedheid.
Rob van Essen, De Goede Zoon. Rob van
Essen schrijft al jaren goede romans, en hij doet dat met 'De Goede
Zoon' opnieuw. Ik vond het daarom opvallend dat recensenten die bij
eerder werk zwegen of lauwtjes reageerden, deze roman ineens unaniem
bewierookten. Misschien komt het door de status die Van Essen heeft
verkregen dankzij zijn prachtige korte verhalen. In een nabije toekomst
gevuld met rokende, ironische robots, probeert een schrijver van
plotloze thrillers de dood van zijn moeder te verwerken. Dan wordt hij
ontvoerd door een oude vriend die het heeft voorzien op zijn geheugen.
Vreemd en raadselachtig, tegelijk glashelder. De prettige schrijfstijl
en humor van Van Essen, altijd al zijn signatuur, maakt alles licht en
weemoedig.
Esther Gerritsen, De trooster.De
conciërge van een klooster sluit vriendschap met een bezoeker die iets
op zijn kerfstok heeft. Voor hij het in de gaten heeft zit hij met een
reusachtig loyaliteitsprobleem. Esther Gerritsen legt het menselijk
verlangen en tekort zoals altijd haarfijn bloot. Gerritsen lezen is
jezelf lezen: 'een dierentuin vol begeerten, een gekkenhuis vol
ambities, een kleuterschool vol angsten'. Dit citaat komt uit het motto
van C.S. Lewis dat voorin het boek staat.
De winnaar gaat met een halve ton naar
huis, de rest krijgt niks. Je bent geneigd de prijs te gunnen aan de
auteur met de meest acute geldzorgen. Maar de Libris Literatuurprijs
gaat niet over gunnen, het is een show van afvallers en ontgoochelden -
vertel mij wat. Ik heb zo mijn bedenkingen tegen zo'n prijzencircus.
Literatuur is veelstemmig en divers, en daarom niet per se gebaat bij
prijzen en bijbehorende bestsellercultuur.
Maar vooruit, ik deed er graag aan mee
zolang het duurde, en waag mij daarom aan een voorspelling en een
voorkeur. Mijn voorspelling: Pfeijffer wint. Mijn voorkeur: Johan de
Boose, Esther Gerritsen of Rob van Essen. Winst voor Rob van Essen zou
ik toejuichen, niet alleen omdat zijn boek het verdient, maar ook omdat
we in De Kapsalon graag de champagne eens laten knallen. <<