‘Je kunt niet voor de ziel van de ander zorgen, als je niet goed voor je eigen ziel hebt gezorgd’
Met
kunst en liefde als godheden zoekt filosoof Joke Hermsen haar weg in
het leven. Vrij van onrust, zo is het streven, zegt ze tegen Fokke
Obbema, daar horen ongemakkelijke vragen bij.
Als
9-jarig meisje voerde filosoof Joke Hermsen, lid van een nauwelijks
praktiserend protestants gezin, ’s avonds lange gesprekken met God. Ze
was gefascineerd door diens alwetendheid, schrijft ze in haar laatste,
‘meest persoonlijke’ roman Rivieren keren nooit terug. Die bevat
ook een andere verklaring voor haar behoefte aan ‘een gesprekspartner
van een geheel andere orde dan alle andere wezens die ik kende’. In het
gezin van vijf voelde ze zich eenzaam. Haar jeugdjaren waren een tijd
van ‘grappen en klappen’, omdat haar ‘uiterst geestige’ vader,
natuurkundeleraar en later rector, een man met ‘losse handjes’ was,
zoals zijn vrouw het eufemistisch aanduidde. Hij sloeg zijn nogal eens
opstandige dochter, niet alleen wanneer hij dronken was. Haar moeder nam
haar niet in bescherming.
advertentie
Hermsens
dialoog met het opperwezen was bedoeld ‘om het leven te doorgronden’.
Op een avond leidde dat tot een ‘religieuze ervaring’, waar ze bijna een
halve eeuw later nog met vervoering over verhaalt: ‘Van een individu
in een bed werd ik opeens onderdeel van een groter geheel. Ik maakte
deel uit van alles wat me omringde. Alles werd me duidelijk, helder en
overzichtelijk. Ik snapte en wist alles.’
Die
gelukzalige toestand duurde niet lang. Enkele maanden later verdween
God uit haar bestaan. Waardoor weet ze niet, maar ‘met een ruk’ werd ze
uit haar geloof getrokken. Haar beeld was dat van God ‘als een gesmolten
sneeuwpop, er lagen alleen nog een bruine plas en een oude wortel’. In
haar verdere leven zou hij worden vervangen door de kunst en de liefde,
‘de twee ervaringen die bij uitstek mijn ziel weten te raken’.
Haar
behoefte aan een diepgaand gesprek bleef. Het leidde tot haar
filosofiestudie en tot haar visie op de mens als een ‘tweestemmig
wezen’, bestaand uit een ‘ik’ en een ‘dieper gelegen zelf’. Die kunnen
soms een gesprek met elkaar voeren. Vaak is de interne dialoog van de
mens triviaal, een enkele keer wordt de ziel geraakt. Instemmend citeert
de 58-jarige Hermsen de Poolse dichteres Szymborska, die over de ziel dichtte:
‘Aan een op de duizend gesprekken/neemt ze deel/maar zelfs dat is niet zeker,/want ze zwijgt liever’
Wat is de zin van ons leven?
‘Het
is wellicht de oudste filosofische vraag die in allerlei culturen en
religies een rol speelt. In ieder geval is de zin niet absoluut. Hij
verandert in de loop van de geschiedenis en per cultuur, maar ook binnen
een mensenleven – mijn zin van het leven als 9-jarige was anders dan
nu. Op dit moment ben ik het vooral eens met een uitspraak van zowel
Aristoteles als Rosa Luxemburg: het streven naar ‘een goed en waardig
leven’. Dat geeft zin aan het bestaan. Ik vind dat belangrijk, nu we in
een tijd leven waarin Gutmensch een scheldwoord is geworden. Alsof het
iets is om je voor te schamen. Zo diep zijn we kennelijk gezonken.’
Wat brengt dat goede leven de mensheid, is er een hoger doel?
‘Dat
denk ik niet. Ik zie geen voortschrijdend bewustzijn, kijk maar naar al
het geweld in de afgelopen eeuw. Het lijkt erop dat we weinig van de
geschiedenis leren. Door de eeuwen heen is de mensheid op ethisch vlak
niet veel verder gekomen. Het enige dat we kunnen doen, is de
geschiedenis en de filosofie blijven bestuderen om te voorkomen dat we
in dezelfde valkuilen stappen.’
En voor het individu? Wat levert een goed en waardig leven een mens op?
‘Wat de Grieken eudaimonia noemen, oftewel een goede ziel, vrij van onrust.’
Hebben we wel een ziel?
‘Ik
vind die discussie nogal oeverloos. Als je die vraag stelt, zit je
meteen binnen het wetenschappelijke paradigma van bewijzen. Maar er is
een groot verschil tussen meten en weten enerzijds en intuïtie en
ervaring anderzijds; de eerste categorie weet lang niet alles over de
tweede. De wetenschap heeft het domein van de intuïtie en de ervaring
tot een ondergeschoven kindje gemaakt. Gelukkig blijven filosofen,
psychologen en schrijvers benadrukken dat wat wordt gevoeld en ervaren,
zeker ook relevant is. De ziel ervaren we: je kent het verschil tussen
op je teen worden gestaan of op je ziel worden getrapt. Of tussen een
bezielde uitvoering en een zielloze vertoning. De ziel bestaat in onze
taal en in onze ervaring.’
Wat is het verschil met de geest?
‘De
geest is het denkende, de ziel het intuïtieve vermogen. Henri Bergson
(Frans filosoof, 1859-1941, red.) spreekt over het moi profonde, als
tegenpool van het bewuste ik. Dat ‘dieper gelegen zelf’ is opgebouwd uit
alle tijd die je geweest bent, maar waarvan je je maar een fractie kunt
herinneren. Het is de innerlijke, persoonlijk ervaren tijd, dus een
andere tijd dan de gemeten kloktijd. We hebben zo’n tachtig jaar, de een
wat meer, de ander wat minder; dat is de kloktijd die je aan het
werkwoord ‘hebben’ kan koppelen. Maar het ‘dieper gelegen zelf’ is
gekoppeld aan het werkwoord ‘zijn’, de innerlijk ervaren tijd die je
bent. Bergson gebruikt de metafoor van de sneeuwbal: je wordt als
sneeuwvlokje geconcipieerd, dan begint het zintuiglijk ervaren, de
verwerving van kennis en dat wordt allemaal opgeslagen. Dat sneeuwvlokje
groeit aan tot een enorme sneeuwbal, waarbinnen alle ijskristallen
verbonden zijn.’
Is de kunst van het leven erachter te komen wat onze ziel wil?
‘Nee,
dat denk ik niet. Ik denk dat het ideaal van Aristoteles, het streven
naar een goede ziel, betekent dat je altijd moet blijven streven naar
het goede, waardige, liefdevolle, naar de zorg om de ander. De Grieken
tekenden daarbij aan dat je niet voor de ziel van de ander kunt zorgen,
als je niet voor je eigen ziel hebt gezorgd. Dat laatste zagen ze als de
belangrijkste taak van de mens.’
DE ZIN VAN HET LEVEN
Na een hartstilstand, die hem tussen dood en leven deed zweven, gaat Fokke Obbema op zoek naar antwoorden op die aloude vraag: waartoe zijn wij op aarde? In een serie interviews gaat hij daarover het gesprek aan met mensen met zeer diverse beroepen en achtergronden.
Na een hartstilstand, die hem tussen dood en leven deed zweven, gaat Fokke Obbema op zoek naar antwoorden op die aloude vraag: waartoe zijn wij op aarde? In een serie interviews gaat hij daarover het gesprek aan met mensen met zeer diverse beroepen en achtergronden.
U schrijft dat de ziel helpt bij radicale wendingen in je leven. Dat suggereert dat je ernaar moet luisteren.
‘Dat
is een onderdeel van het ervoor zorgen: oor en oog hebben voor wat je
bezielt. Maar je doet dat niet omdat hij een bron van wijsheid is. Pogen
bezield te leven biedt de mogelijkheid een halt toe te roepen aan de
vervreemding waar de moderne mens onder lijdt. Die is groot in een tijd
waarin de economie domineert en de buitenwereld voortdurend prikkels op
ons afvuurt. Dat halt toeroepen is niet al te complex, het helpt je
enkele wezenlijke vragen te stellen: gaat het goed met mij? Is het leven
zoals ik dat nu leid een ‘waardig en goed’ leven? Maar ook: hoe gaat
het met de wereld? Dat laatste hoort er zeker bij. Zorgen voor je ziel
moet je zien als een poging tot reflectie en inspiratie.’
Zorgde u voor uw ziel toen u in 2000 ontslag bij de universiteit nam om u aan het schrijverschap te wijden?
‘In
Tilburg was ik de enige vrouw, omringd door veertig mannelijke
filosofen. Ik ervoer het als een weinig inspirerende omgeving die niet
gespeend was van seksisme. Het voeren van een bezielde, innerlijke
dialoog die je tot grote creativiteit in staat stelt, wordt dan erg
moeilijk. Zorgen voor mijn ziel betekende dus inderdaad: ontslag nemen
en een roman gaan schrijven.’
Gevolg waren jaren van armoede – deed dat iets met uw kijk op de zin van het leven?
‘Eerlijk
gezegd niet. Ik heb me over armoede nooit zorgen gemaakt, ook niet in
de tijd dat onze kinderen klein waren. Het materiële bepaalt niet of
nauwelijks mijn mate van geluk. Het komt in mijn beleving goed met mijn
leven als ik me laat inspirerend door literatuur, muziek en filosofie,
me om de wereld bekommer en me met ‘Menschen’ omring die dat ook doen.
Het komt helemaal niet goed als ik mijn aandacht naar geld, status of
macht uit laat gaan. In die zin ben ik een religieuze natuur, met de
kunst en de liefde als godheden. Iets maken tegen de klippen van de
armoede op is een hoopvolle bezigheid, die kan bijdragen aan een
bewustzijn, dat weer de opstap kan zijn naar een betere wereld. Al mijn
werk wordt vanuit die hoopvolle gedachte geboren. Anders zou ik niets
kunnen maken.’
Wat is uw kijk op de dood?
‘Ik
dacht altijd dat hij mij niet zo veel angst kon inboezemen. Als je
doodsangst heel groot is, ga je op safe spelen: je wordt zuinig, bent
bang ontslagen te worden. Ik heb dat nooit gehad en ben diverse keren
zelf opgestapt. Ik deed ook altijd schamper over de dood, in de trant
van Epicurus: ‘Als wij er zijn, is de dood er niet en als de dood er is,
zijn wij er niet.’ Oftewel: waar hebben we het over?
‘Maar
die stoerheid kan ik niet meer opbrengen, sinds mijn vader is
overleden. Ik kwam toen terecht in wat Freud een geblokkeerd rouwproces
noemt: ik had moeite met mijn gevoelens om te gaan, omdat ik niet goed
wist wie ik nu precies had verloren. Mijn vader was een man met veel
humor, voortkomend uit een gewond hart, en veel verbeeldingskracht. Maar
hij was ook driftig, een zowel fysiek als verbaal agressieve man. Door
die dubbelzinnigheid kon ik geen immens verdriet voelen, er lagen als
het ware grote keien voor zijn graf. Die belemmerde mijn gevoelens en
dat werkte door in mijn hele leven, ik kreeg moeite met wat dan ook te
voelen.
‘Het schrijven van Rivieren keren nooit terug
heeft me geholpen, maar ik ben er nog niet helemaal uit. Door mijn
vaders overlijden heb ik de dood werkelijk in het gezicht gekeken. De
dood wekt nu vooral bij mij een gevoel op van melancholie, weemoed, een
erkenning van verlies en vergankelijkheid. De sterfelijkheid van onze
ouders, vrienden, geliefden, uiteindelijk ook onze kinderen – dat is
niet iets om stoer over te doen.’
En uw eigen sterfelijkheid?
‘Ik
zie grote waarde in mijn besef van sterfelijkheid. Om de melancholie
van een hoopvolle gloed te voorzien, voel ik dat ik van alles moet doen,
dus kom ik in beweging. Juist het besef van vergankelijkheid doet me
realiseren: ‘Als ik er iets van wil maken, moet ik het nu doen.’ Dus wil
ik geïnspireerd en bezield bezig zijn. Slaag ik daarin, dan voelt het
alsof er een vangnet om me heen staat, alsof er iets is dat mij opvangt.
Dat klinkt bizar, maar dat vertrouwen heb ik wel, ja. Dat heeft denk ik
te maken met de ziel, die onbegrensd is en gemakkelijk verwantschap kan
sluiten met anderen. Als je verbondenheid en inspiratie voelt, wat in
mijn ogen de kern van de mens is, kun je ervaren dat je door anderen
wordt gedragen.’
Leestip
‘Brieven van
de joodse, Poolse politica Rosa Luxemburg zijn een belangrijke
inspiratiebron voor mij. In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog was
ze een begenadigd spreker, die met vlammende toespraken waarschuwde voor
de catastrofe van de oorlog. Haar brieven laten zien dat we met hoop,
kennis en medemenselijkheid het leven, ondanks grote tegenslagen, toch
‘monter, onversaagd en glimlachend’ tegemoet kunnen treden.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten