InterviewRob Schouten
Duizenden recensies en columns - en nóg slaap ik er slecht van
Hij
is een autoriteit in de wereld van de literaire kritiek, een gevierd
columnist en een Trouw-icoon: Rob Schouten. Na veertig jaar neemt hij nu
afscheid, met een goed gevoel. ‘Die columns hebben mijn leven enorm
verrijkt.’
Nog
twee columns en dan gaat Rob Schouten (66) met pensioen. Een
‘gedenkwaardig moment’, schreef hoofdredacteur Cees van der Laan in zijn
wekelijkse brief. Schouten was vier decennia een belangrijk gezicht in
de krant. In 1980 verschenen in Trouw zijn eerste literaire kritieken.
Zes jaar later kwamen de columns erbij; dinsdag volgt de allerlaatste.
Schouten blijft nog wel recensies schrijven, maar minder dan voorheen.
Tijd voor een afscheidsinterview, op coronavrije afstand via Skype.
Voor de lezer is Schouten vertrouwd als een vriend
Trouw-lezers
hebben Schouten leren kennen als een bedachtzame, erudiete man met een
groot gevoel voor humor. Door de persoonlijke verhalen over zijn Franse
vakantiehuis, zijn Bösendorfer-vleugel en zijn liefde voor Schubert
voelt hij bijna als een vriend. In zijn columns schreef hij vooral over
eigen mijmeringen en huiselijke ervaringen. Van de actualiteit trok hij
zich weinig aan. “Bij de krant vroegen ze soms of ik wat meer naar het
nieuws wilde kijken. Daar heb ik nooit naar geluisterd, of hooguit een
enkele keer”, vertelt hij geamuseerd. “Mijn kracht ligt meer bij de
bespiegeling. Dat verwáchten lezers ook van mij.”
De
columnistiek is ‘een menselijk bedrijf’, heeft Schouten ervaren. Lezers
herkennen zich in zijn stukjes. Ze reagéren er ook op, ‘vooral oudere
dames’. Dat vindt hij leuk. Schouten stuurt vrijwel altijd iets terug,
een kort woordje. “Als schrijver zit je heel alleen thuis. Met zo’n
column treed je in het publiek, alsof je toch een beetje deelneemt aan
de wereld. Dat is voor mij als kluizenaar heel prettig.”
Hoe bent u in 1980 bij Trouw terechtgekomen?
“Ik
studeerde Nederlands en volgde colleges bij Tom van Deel, toen de
hofrecensent van Trouw. Hij heeft me gevraagd als recensent. Een
kruiwagen dus. Ik moest eerst een jaartje warmlopen bij het Algemeen
Dagblad, daarna vertrok ik naar Trouw. Dat was niet de krant die ik van
huis uit las. Ik kom uit een domineesgezin. Zevendedagsadventisten. Die
waren voor neutraal onderwijs en neutrale kranten. Wij lazen in mijn
jeugd Het Parool. Later als student las ik de Volkskrant, en in een
verhitte periode zelfs nog even De Waarheid.
“Trouw
was nieuw voor mij. Ik had er geen natuurlijke band mee, maar voelde me
er meteen thuis. De krant deed een beroep op een aspect van mij dat ik
pas net ontdekte: beschouwelijkheid. Dat had ook wel iets te maken met
mijn achtergrond, die ik eigenlijk juist erg aan het ontvluchten was.
Het was een krant die niet alleen ‘hot news’ bracht, maar ook ruimte
bood voor bespiegeling. Dat lag me wel.
“Ik
heb nooit de neiging gehad om bij een andere krant… Nou, dat is niet
helemaal waar. Er is wel eens een oneerbaar verzoek van de NRC naar mij
uitgegaan, maar dat heb ik alleen gebruikt om mijn positie bij Trouw
iets te verstevigen.”
Enig idee hoeveel recensies u voor Trouw hebt getikt?
“Ik
weet het niet precies. Toch wel veertig à vijftig per jaar, maal
veertig: 1600 of zo. Ongelofelijk, daar schrik ik wel van. Het betekent
dat ik ál die boeken heb gelezen. Veel ben ik allang vergeten. Dat is
het lot van een langdurige recensent. De meeste recensenten houden het
niet zo lang vol, die zijn na vijftien of twintig jaar echt klaar. Maar
ik ben van de langdurigheid. Dan krijg je overzicht. Dat vind ik fijn.
Mijn leukste stukken waren de overzichtsverhalen waarin ik met een
arendsblik naar de literatuur keek. Je telt dan boeken bij elkaar op en
beantwoordt de vraag: wat gebeurt er op dit moment in de literatuur?”
Wat heeft u als recensent gedreven?
“Mijn
eerste aandrang was schrijver en dichter worden. Maar ik heb ooit voor
de grap een tarotkaart laten leggen en daar bleek duidelijk uit dat ik
me beter als criticus kon profileren. Ik heb dat, ondanks mijn scepsis,
toch ter harte genomen. Een teleurstelling was het wel, maar ook een
kans om iets te doen met mijn nieuwsgierigheid naar de literaire wereld.
Er werd ook steeds aan me gevráágd om recensies te leveren, ook door
tijdschriften. Toen dacht ik: ja, misschien ben ik dan wel een
recensent. Een raar beroep, heel secundair. Je staat niet per se in een
goed licht. Daar heb je weer zo’n zuurpruim die andermans werk beoordeelt zonder zelf met zijn poten in de modder te staan!
“Maar
de inkomsten waren zeer welkom. Ik heb mijn carrière als schrijver
grotendeels gesponsord met mijn bezigheden als criticus. Daar schaam ik
me niet voor. Dankzij dit werk ben ik vrij gebleven, al moest ik er wel
discipline voor opbrengen. Ik werd ook wel gemotiveerd door angst: ik
was bang dat redacteuren boos zouden worden als mijn stukjes niet op
tijd kwamen. Daarom ben ik daar altijd heel precies in geweest.
“Verder
ben ik een echte lezer. Ik heb het altijd fijn gevonden om een boek te
lezen met het idee dat ik er na afloop iets over moest zeggen of een
oordeel moest formuleren. Die behoefte heeft me uiteindelijk deze kant
op gedreven. Ik lees uiteraard ook wel eens los een boek, maar dat voelt
best vreemd, zo zonder papiertje met aantekeningen. Ik zie mijn
recensies als een soort spiekbriefjes die samen een beeld geven van de
Nederlandse literatuur. Ik onthoud dingen er beter door en krijg meer
vastigheid.
“Als
kind was ik een bijbellezer. De hele literaire kritiek vloeit eigenlijk
voort uit de bijbelkritiek, uit het zoeken naar een interpretatie. Ik
ben nogal bijbelvast en kom ook uit een achtergrond waarin je de teksten
moest uitleggen en er iets van moest vinden. Of recenseren
calvinistisch is? Jaha, dat denk ik wel. Bij mij zit het in elk geval
heel diep. Ik heb me er best tegen verzet, maar zoiets raak je nooit
meer kwijt.”
Bent u in de loop der jaren anders gaan recenseren?
“In
het begin was ik polemischer. Ik had het gevoel dat ik mijn plaats
moest bevechten en moest laten zien wat ik kon. Dat polemische kan best
opwindend zijn om te lezen, maar ik heb zelf altijd het meest gehad aan
recensies waarin de bedoelingen van een schrijver werden uitgelegd. Die
voorlichtende functie vind ik het belangrijkst. Ik merk ook dat ik in
toenemende mate vraagtekens zet bij sterke meningen. Waar halen mensen
die vandaan? Als je je ergens in verdiept, neemt vaak juist de twijfel
toe. Nuance is my middle name geworden, op het saaie af. Ik
spreek me sterker uit in mijn gedichten; die zijn veel rauwer dan mijn
recensies. Daar heb ik mijn uitlaatklep.
“Wat
ik ook heb gemerkt, is dat je als criticus eigenlijk veel te veel
leest. Er verschijnen per jaar misschien vier of vijf goede Nederlandse
romans, geen vijftig. Literatuur is een piramide. De top staat niet op
zichzelf, maar wordt gedragen door de basis, en die is óók interessant.
Dat is de houding die ik het grootste deel van mijn recensentschap heb
gehad.”
Hebt u veel zien verschuiven in de wereld van de kritiek?
“Toen
ik begon, waren kritieken zakelijker en feitelijker. De trend is om ze
emotioneler te maken, zo van ‘Dit heeft me geraakt’. Daar valt best iets
voor te zeggen, maar ik vind dat er een evenwicht moet blijven met het
zakelijke. Dat persoonlijke gaat snel storen, zeker als je elke week een
recensie schrijft. Wat doet het ertoe hoe ik erbij zat of wat ik dacht
toen ik een boek las? Het gaat om het bóek.
“De
afgelopen jaren zijn er veel kritieken bij gekomen op websites en
Facebook. Dat zijn nogal eens persoonlijke oprispingen. Ik begrijp die
behoefte wel. Als ik A. F. Th. van der Heijden lees, een
generatiegenoot, ervaar ik veel herkenning. Dat is een emotie die een
rol speelt. Maar wat kún je ermee? Daar ligt een gat waar ik best iets
mee zou willen doen. Recensies zijn niet zaligmakend, je kunt ook anders
over boeken schrijven, bijvoorbeeld in een column. Misschien moet ik me
daar in de toekomst eens op richten.”
Nu u over columns begint: hoe kwamen die op uw pad?
“In 1986 werd ik writer in residence
in de Verenigde Staten. Van daaruit schreef ik brieven in de krant.
Daar zijn mijn columns uit voortgekomen. Ik heb overal en nergens in de
krant gestaan, een tijdje afgewisseld met Sylvain Ephimenco en nu met
Wim Boevink.”
“Het
mooie aan zo’n column is de vrijheid om te schrijven wat je maar wilt.
Mijn belangstelling is veel breder dan alleen literatuur. Als columnist
was ik een soort hobbyist die zich overal mee bezig mocht houden. De
kritieken waren meer professioneel, maar de columns pasten beter bij me.
Ik ben een groot liefhebber van de Franse filosoof Montaigne; zijn
essays, genuanceerde mijmeringen over van alles en nog wat, zijn in
feite ook een soort columns.”
“In
mijn jeugd bestond het genre nog niet. Je had alleen de kronieken van
Simon Carmiggelt. Die zat gewoon in het café gesprekken af te luisteren.
Zo had ik de column ook in mijn hoofd, als een plezierig hoekje in de
krant waar je even kon uitpuffen. In de loop der jaren zijn veel columns
erg politiek geworden, sterk opiniërend ook. Ik heb daar bewondering
voor, maar zelf heb ik er niets mee.”
Hebt u persoonlijk veel aan uw columns gehad?
“Ongelofelijk
veel. Ik ben blij dat ik de kans heb gekregen om columnist te worden,
vooral omdat ik er alerter door ben gaan leven. Mijn beste columns
hadden een persoonlijk onderwerp. Vaak iets kleins over een lepel die
klemzit in de la, of over je fietsslot dat altijd precies tegen een
spaak komt als je het dichtduwt. Dagelijkse ergernissen, kruimelleed.
Fascinerend. In het begin had ik vaak niet door dat zoiets een onderwerp
was. Dan las ik het bij een andere columnist, zoals Martin Bril. Ik
realiseerde me dat ik beter moest opletten: gerichter de wereld in,
aandachtiger leven en voelen. Dat ambieerde ik als jongetje al. Ik wilde
veel meemaken, een vol leven leiden. Dankzij de columns is dat gelukt.
Ik heb er een rijker leven door gekregen.”
Gaat u het missen?
“Daar
durf ik eigenlijk niet aan te denken. Het zal vast raar, leeg en
ontheemd voelen. In de vakantie schreef ik vaak ook al niet. Dan kwam er
een zinloos gevoel over me. Maar ik heb gelukkig allerlei plannen. Ik
ben met een derde roman bezig. En als je al mijn columns – ik schat
tweeduizend – op een rij legt, zit daar misschien wel een soort
autobiografie in. Verder moet ik zeggen dat ik voorafgaand aan het
schrijven van iedere column slecht sliep. Ik had lang niet altijd een
onderwerp klaarliggen en wist vaak tot op het laatst niet hoe ik het zou
aanpakken. Mijn nachtrust zal er in elk geval op vooruitgaan.”
Rob Schouten is recensent én de langst aan Trouw verbonden columnist. lees hier zijn recente column - een typische ‘Schouten’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten