zondag 10 november 2019

Het leven in de DDR was níet net zoals in die film


Het leven in de DDR was níet net zoals in die film


Dertig jaar geleden viel de Muur en nog altijd hebben West-Duitsers een verkeerd beeld van het leven in de DDR. Het was niet zo gevaarlijk, zelfs niet voor een opstandig schrijver als Christoph Hein. ‘Maar na een verloren oorlog bepaalt de overwinnaar het beeld.’
Oost-Berlijn, jaren tachtig. Een schrijver, bespioneerd door de Stasi, de Oost-Duitse geheime dienst, schrijft een kritische tekst over de DDR, op een typemachine die westerse journalisten het land hebben binnengesmokkeld en die hij verbergt onder zijn vloer… Met zulke verhaalelementen werd de film ‘Das Leben der Anderen’ uit 2006 een wereldhit. Die film bepaalde voor miljoenen kijkers het beeld van het leven in de laatste jaren van de DDR. Maar er klopt niks van.
Dat zegt althans schrijver Christoph Hein (1944), een grote naam in de Oost-Duitse literatuur, op wiens leven de film volgens hemzelf deels is gebaseerd. Filmmaker Florian Henckel von Donnersmarck (die niet uit Oost-Duitsland komt) interviewde Hein in 2002 voor zijn script vier uur lang, schrijft Hein in zijn nieuwe boek ‘Gegenlauschangriff’ (wat zoiets betekent als tegen-afluisteractie), met daarin persoonlijke herinneringen aan de DDR en de jaren na de val van de Muur.

 Clandestien boek met Karl May-kaft

Hein weet wat het is om kritische teksten te schrijven ten tijde van de DDR-dictatuur. In Gegenlauschangriff vertelt hij hoe zijn tweede roman, ‘Horns einde’, begin jaren tachtig niet door de censuur kwam. Een sluwe uitgever liet het toch clandestien in kleine oplage drukken met de kaft van een Karl May-boek.
In 1987 hield Hein op een congres voor DDR-literatoren een rede waarin hij, voor een zaal vol partijmensen, de censuur bekritiseerde. Heinz brak het taboe, noemde de censuur in de DDR ‘verjaard, nutteloos, een paradox, vijandig tegenover mensen, vijandig tegenover het volk, onwettig en strafbaar’. Hij liet de tekst door het westerse weekblad Die Zeit afdrukken. Hij werd niet opgepakt.
Nee, het leven als schrijver in de slotfase van de DDR was anders, minder gevaarlijk dan in Das Leben der Anderen, zegt Hein. Al denkt hij niet dat hij het beeld nog kan rechtzetten, nu de film miljoenen kijkers heeft beïnvloed. Ook in Duitsland: “Een hoogleraar germanistiek schreef me dat hij onlangs met studenten mijn censuur-rede uit 1987 las”, vertelt hij. “De studenten vroegen hoeveel jaar gevangenisstraf ik had gekregen. Geen enkel, zei hij. Ze zeiden: dit klopt niet, wij hebben Das Leben der Anderen gezien, zoiets was niet mogelijk geweest.”

Wat stoort u het meest aan de film?

“Ook een dictatuur, ook de DDR, heeft een geschiedenis. In de jaren vijftig en zestig was die censuur-rede van mij ondenkbaar geweest, ik zou in de gevangenis zijn beland, of erger. Had Das Leben der Anderen zich in die jaren afgespeeld, was hij correct geweest. Maar niet in de jaren tachtig. De staat verbrokkelde. Kunstenaars en burgers konden druk zetten, in plaats van andersom, de situatie was volledig veranderd. Ik wist in 1987: hiervoor kom ik niet in de cel.”

U schreef die rede niet met een typemachine die u onder de vloer verborg?

“Ach nee.” Hij schudt zijn hoofd. “Wat een onzin. Ik heb in 1984 zelfs een computer laten bezorgen uit het Westen, een Apple. Een vriend bij een ambassade – ik zeg niet welke –heeft hem ’s nachts met de auto gebracht. Diplomatenauto’s werden niet gecontroleerd. Die computer besloeg zowat mijn halve woonkamer.”

En hoe smokkelde u uw teksten naar West-Duitsland?

“Die gaf ik eenvoudig aan West-Duitse uitgevers mee. Die bezochten me en stopten ze gewoon in hun jas. En de rede over censuur in 1987 heb ik direct op de parkeerplaats naast het congrescentrum aan de redacteuren van Die Zeit gegeven, dat kon iedereen zien.”

De censuur was een taboe. Toch voelde u aan: ik kan dit maken?

“Als ze me gevangengezet hadden, waren er internationale protesten gekomen, dat wisten ze. Als ik een uitreisverbod kreeg, dan schreef de Frankfurter Allgemeine Zeitung erover, daar waren ze huiverig voor.”

De helft van de cultuurpolitiek van de DDR werd door die krant gemaakt, schrijft u.

“Ja, daar hadden ze een enorme angst voor.”
Begin jaren tachtig kregen Oost-Duitse kunstenaars meer vrijheid; hier een een pantomime-gezelschap aan de brunch op een dakterras in Oost-Berlijn, 1984. Beeld Thomas Hoepker / Magnum Photos

De staat ging in de jaren tachtig totaal anders om met kritische burgers en kunstenaars dan in het begin, zegt u. Wanneer sloeg het om?

“Voor mij was 1976 het keerpunt, toen zanger Wolf Biermann het staatsburgerschap werd ontnomen. De twaalf belangrijkste schrijvers van de DDR keerden zich daartegen, en wel publiekelijk, ongehoord. Daarna protesteerden ook andere burgers openlijk, kunstenaars verlangden dat ze mochten uitreizen, normale burgers ook, het begon te borrelen.”
Rond de kwestie-Biermann speelt het titelverhaal uit Heins boek Gegenlauschangriff. Een bevriende acteur had collega’s en staatsfunctionarissen in zijn woning uitgenodigd om over Biermanns verbanning te praten. Hij wilde de partijchefs ertoe te bewegen die op te heffen. Hij had een microfoon verborgen in zijn flat: nu luisterde hij hén af. Het gesprek liep op niets uit, Biermann bleef verbannen, ook de acteur verliet een jaar later de DDR, zonder zijn tape gebruikt te hebben, al circuleerde die wel onder vrienden.

U vindt dat ‘Das Leben der Anderen’ een statisch beeld van de DDR toont. Valt u dat ook op in andere films, boeken, beelden?

“Het gaat heen en weer: de een schildert de tijd te zwart af, de ander maakt hem te mooi, er zijn zelfs mensen die de DDR met de nazitijd vergelijken. De winnaar schrijft de geschiedenis, dat is duidelijk. Wat dat betreft is het allemaal niet verwonderlijk. Na een verloren oorlog bepaalt de overwinnaar het beeld. Als je wilt weten hoe het was om in de DDR te leven, moet je de literatuur uit die tijd lezen, die is veel preciezer.”

Dat lijkt me moeilijk te verteren, dat gevoel dat voor de geschiedenis van de ‘verliezers’ geen plaats is.

“Voor de generatie die de DDR heeft meegemaakt is dat moeilijk. Maar de generaties daarna hebben geen of nauwelijks herinneringen aan de DDR. Dus het probleem verdwijnt vanzelf.”
Hij zegt het op laconieke, naar ironie neigende toon, dezelfde die hij in zijn boek aanslaat; van heftige emoties of overdreven drama daarin geen spoor. Hij zit in de woonkamer van zijn huis in Havelberg, in de oostelijke deelstaat Saksen-Anhalt, op een heuvel bij de rivier de Havel. Een verrekijker staat bij ramen die van vloer tot plafond gaan en een panoramisch uitzicht geven op de rivier en de uiterwaarden, de blik reikt tientallen kilometers ver.

U heeft het over winnaars en verliezers, noemt de tijd van de deling de ‘Duits-Duitse oorlog’ in uw boek. Overal die oorlogsmetafoor.

“Het was een Koude Oorlog en de frontlinie liep door Duitsland. En zoals na elke oorlog zijn er winnaars en verliezers. Wie wint, bepaalt hoe het verdergaat. De officiële documenten gebruikten het woord Beitritt (toetrede). Dat past beter dan een woord als Wiedervereinigung, dat net doet alsof twee partners op ooghoogte met elkaar afspreken hoe ze samen verdergaan. Zo was het niet. De ene partij kon de wetten en voorwaarden voor de andere bepalen. Het Oosten trad toe tot het Westen. Dat zit iets in van: ik geef op wat ik heb. De arme bruid die haar kloffie thuis moet laten omdat de rijke bruidegom daar niks van wil hebben. Liever wil hij dat ze naakt naar hem komt en alles van hem krijgt.”

Ilko-Sascha Kowalczuk noemt het Übernahme in zijn net verschenen boek over de jaren na de Wende. Overname. Voelde het zo?

“Voor velen voelde het zeker als een overname. Al waren er ook Oost-Duitsers die succes hadden, rijk werden. Zij zullen er anders naar kijken. Maar 70 procent van de Oost-Duitsers werd werkloos. Een deel voor altijd. Dat bepaalt het beeld van de jongste geschiedenis.
“Er was geen plan om het Oosten te ontwikkelen of op te bouwen. Treuhand, de instantie die Oost-Duitse bedrijven privatiseerde, heeft 80 procent aan West-Duitsers verkocht en nog eens 16 procent aan buitenlanders. Slechts 4 procent kwam in Oost-Duitse handen. Vanuit kapitalistisch oogpunt volkomen correct: ik verkoop de fabriek aan wie het kan betalen. West-Duitsers konden dat, die kregen leningen, Oost-Duitsers niet.”

Hoe was de jaren na de Wende de stemming, hoe herinnert u zich die tijd?

“Dat schommelde sterk. In 1989 was er de euforie. Er leefde een sterke wens om heel snel bij het Westen te komen. Er was een overgangstijd nodig geweest. Dat wilde toenmalig bondskanselier Helmut Kohl ook, net als de oostelijke regering. Kohl had een driejarenprogramma, de regering een vijfjarenprogramma. Maar de straat wilde het niet. De straat zei: de D-Mark, meteen, anders gaan we naar het Westen. En voor die druk moest iedereen buigen.”

Het Oosten riep de ellende over zichzelf af?

“Nou ja, Kohl beloofde ‘bloeiende landschappen’, mensen hebben dat geloofd. Voor mij kwamen de problemen niet als een verrassing. Maar ik zag ook: de bevolking zal aan een langzame overgang niet meewerken. Die vertrekt massaal, vooral jongeren, die veel geld willen verdienen. De Muur was weg. Een massavlucht dreigde, zoals in de tijd voor de Muur.”

Er vloeiden na de Wende wel miljarden aan subsidie naar het Oosten.

“Dat klopt. De binnensteden zijn weer mooi, de oude huizen gered. Tijdens de DDR zagen ze er verschrikkelijk uit, na nog eens dertig jaar DDR hadden ze niet meer overeind gestaan. De huren waren te laag om ze te onderhouden. De DDR had de huurprijzen bevroren. Het was onhoudbaar. Alle economen vonden dat, maar met de DDR-regering viel niet te praten. Dat het niet werkte, was duidelijk.”
Somber: “Maar de toetreding tot het Westen ging volgens louter kapitalistische methoden, met fatale gevolgen: de de-industrialisatie van het Oosten is niet meer om te keren. Er komt hier geen nieuwe industrie meer.”

U denkt dat het Oosten economisch geen toekomst heeft?

“Daar ben ik inderdaad bang voor. In regeringskringen is laatst een plan opgesteld om alleen vijf of zes economische ‘vuurtorens’ in Oost-Duitsland te ondersteunen, steden als Leipzig, Jena, Dresden. Dat zou vernietigend zijn voor de ontwikkeling van het Oosten. Al die gebieden daarbuiten, dat wordt AfD-land (anti-immigratiepartij ‘Alternative für Deutschland, red.).”

Dat zijn ze nu al deels.

“Ja, ook hier in Havelberg, waar 25 procent AfD stemde.”

Veel mensen zijn vertrokken naar het Westen.

“En nog steeds vertrekken er velen. Er zijn in het Westen meer kansen, de lonen zijn er 30 procent hoger. Slechts een derde van de studenten aan de universiteit van Maagdeburg, hier in Saksen-Anhalt, blijft na de studie in de deelstaat. En hoe meer mensen vertrekken, hoe troostelozer het hier wordt.
“Het is heftig hoezeer de plattelandsbevolking in het Oosten abgehängt is, achtergesteld. Er is geen toekomstperspectief. Vooral voor de jeugd is dat erg. De meisjes vertrekken, de fitte jonge mensen vertrekken. Ze komen niet terug. Wat overblijft is een stompe, mannelijke jeugd.”

Is er dertig jaar na de val de Muur begrip ontstaan tussen Oost en West?

“Er is nog steeds een superioriteitsgevoel in het Westen. Ik maak dat mee. Dat ik natuurlijk niets van democratie snap, in tegenstelling tot de West-Duitsers. Terwijl: met die Entnazifizierung, het uitbannen van nazisme, viel het in het Westen wel mee. Leidinggevende nazifiguren mochten in alle organisaties blijven zitten, zelfs in de geheime dienst. De geheime dienst! Alsof men na de Wende de Stasi had laten voortbestaan.
Christoph Hein (1944) groeide op nabij Leipzig en ging in West-Berlijn naar een gymnasium. Tijdens een zomervakantie bij zijn ouders werd de Muur gebouwd en kon hij de DDR niet meer uit. Hij vertelt in zijn boek ‘Gegenlauschangriff’ hoe de autoriteiten hem daarna het leven lastig maakten; aanmeldingen voor een avondschool of opleiding tot meubelmaker wezen ze af. Hein ging in een boekwinkel werken en kon pas jaren later eindexamen doen na een avondstudie. Daarna ging hij toch studeren, in Leipzig en Berlijn. Hij werkte als dramaturg in een theater en schreef, naast theaterstukken, vanaf begin jaren tachtig ook romans.
“Veel West-Duitsers zullen de Oost-Duitsers nooit begrijpen. Ze hebben nu eenmaal een volledig andere levenservaring, ook wat 1989 en 1990 betreft. Iemand die in het Zwarte Woud woonde, keek misschien twee of drie keer naar het journaal, was enthousiast over wat er in het Oosten gebeurde, maar zijn leven veranderde niet, behalve dat hij nu makkelijker naar de Oostzee kon rijden.
“Het leven van alle Oost-Duitsers veranderde totaal. Een andere munt, andere verzekeringen, een ander pensioensysteem. Het hele leven – ze moesten alles opnieuw leren. West-Duitsers begrijpen dat niet, die hebben vaak een vaststaand beeld van de DDR: dictatuur, bruut geweld. “Die waren er natuurlijk, maar ze hadden met het leven van de meeste mensen weinig te maken. De vergelijking met de nazitijd is absurd.”
Hij bladert in zijn boek. “Ik moet denken aan een van de herinneringen die ik heb opgeschreven… Ja, hier zijn ze. Ze spelen in 1992. Een vriend neemt me naar een groep neonazi’s om met hen te praten. Dat was kort na de ergste racistische geweldsdaad in Duitsland sinds de Tweede Wereldoorlog, op een asielzoekerscentrum in Rostock. Ze vertelden ons dat de westerse pers hen voorheen als dom afschilderde, dat men medelijden met hen had, dat ze uitgelachen werden. Maar nu, zei een van de jonge mannen, nu zijn ze bang voor ons.”
Schouderophalend: “Misschien heeft die hele AfD-geschiedenis daar ook wel te maken. Medelijden is niet te verdragen, omdat die neerbuigend is. Maar angst?”
Christoph Hein. Beeld Hollandse Hoogte / LEEMAGE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten