Stijve
gereformeerden en exotische Molukkers: in Barneveld leefden ze lang als
gesloten gemeenschappen naast elkaar. Stephan Enter schreef er een
roman over, waarin doorschemert hoe hij zelf zijn geloof verloor. ‘Ik
zou voor dit boek graag een gereformeerde fatwa over me afgeroepen
krijgen, maar dat zit er vast niet in.’
Je
kunt ‘Pastorale’ gerust een anti-godsdienstige roman noemen.
Hoofdpersoon in Stephan Enters vandaag verschenen boek is Louise de
Vree, een studente Engels die zich in de jaren tachtig afzet tegen haar
religieuze achtergrond. Ze is opgevoed in gereformeerde traditie, als
‘uitverkorene’ van God. Maar op haar elfde sloeg de twijfel toe – en die
bleek niet meer te stuiten.
Als
volwassene voelt Louise vooral nog weerzin tegen wat zij is gaan zien
als een systeem van indoctrinatie en doelbewuste achterlijkheid. Ze is
ook boos. Haar jeugd is haar afgepakt, vindt ze, want haar ouders hebben
haar ruim tien jaar laten rondlopen in ‘een namaakwereld’ waarin geluk,
angst en toekomstverwachtingen gebaseerd bleken op ‘een gestoorde
fantasie’; niets uit die tijd was relevant voor het echte leven.
Enter
put uit eigen ervaring. Ook hij liet het gereformeerde geloof achter
zich. Als schrijver had hij daardoor volop munitie om Louise’s gedachten
te voeden. “Zij staat heel dicht bij me”, vertelt hij in een Utrechts
café.
De
auteur groeide op in Barneveld. Dit dorp vormt ook het decor van zijn
boek, onder het anagram Brevendal. Het bijzondere aan het dorp is dat er
pal naast de stijve gereformeerde gemeenschap een grote groep Molukse
nieuwkomers is neergestreken. Enter herinnert zich uit zijn jeugd hoe
die twee werelden langs elkaar heen leefden, wat hem altijd heeft
bevreemd. Dáár wilde hij over schrijven.
“Aanvankelijk
dacht ik aan een Romeo en Julia-achtig verhaal”, verklaart hij, “ook
omdat ik op school heel even een Moluks vriendinnetje had. Maar ik vond
dat toch clichématig. Het is dus iets anders geworden, maar wel over die
twee wijken.”
De
Molukse gemeenschap komt in beeld dankzij Louise’s broer Oscar. De
17-jarige jongen raakt bevriend met een Molukse klasgenoot en valt
bovendien voor de charmes van diens zus. Maar meer dan een
liefdesverhaal is ‘Pastorale’ een pleidooi geworden voor de Molukse
zaak. Enter springt in de bres voor de 12.500 Molukkers die begin jaren
vijftig hierheen kwamen. De meesten van hen hadden in de Indonesische
onafhankelijkheidsstrijd gevochten voor Nederland; als
oud-Knil-militairen vestigden ze zich op dienstbevel in ons land. De
Nederlandse overheid gaf de garantie dat ze ooit naar hun vaderland
konden terugkeren. Een loze belofte, bleek tot frustratie van de
Molukkers. Enter schetst hun gevoel van verraad dat nog altijd
voortduurt.
‘Pastorale’, vanwaar die titel? Verwijst u naar ‘Pastorale 1943’ van Simon Vestdijk?
“Vestdijk
publiceerde zijn boek in 1948, ruim zeventig jaar geleden. Ik heb aan
zijn roman gedacht, maar ik verwijs er niet bewust naar. Het is meer zo
dat je een woord als ‘pastorale’ niet tot in de eeuwigheid kunt blijven
vermijden. Toen ik de keuze eenmaal had gemaakt, beviel de titel me
steeds beter. Mijn verhaal speelt in een landelijke omgeving, maar de
lezer krijgt bepaald niet het idyllische herderslied voorgezet dat je
bij een pastorale verwacht. De titel is eerder ironisch. Eigenlijk zijn
er in dit boek twee herders, allebei onbetrouwbaar. Louise ziet haar
herder in de Here God. En de Molukse oud-Knil-militair Matupessy heeft
zijn hoop ooit gevestigd op koningin Wilhelmina. Uiteindelijk voelen
Louise en Matupessy zich allebei verraden. Dat risico loop je als je
gelooft in een herder die je naar het beloofde land zal leiden.”
Is uw boek een afrekening met het gereformeerde geloof?
“Het
lijkt wel zo, gezien de felheid van Louise. Maar volgens mij kún je er
niet mee afrekenen. Het is vechten tegen de bierkaai. Ik heb dit boek
ook niet uit woede geschreven. Integendeel, ik heb er veel plezier aan
beleefd omdat er allerlei grappige herinneringen naar boven kwamen.
Zoals die conrector die op een schoolfeestje zegt dat er niet mag worden
gedanst, want: ‘Verticale bewegingen leiden tot horizontale
verlangens.’ Of Louise die spottend opmerkt: ‘Kleed je zo dat de wereld
niet om je lacht en Gods volk niet om je huilt.’ Dat heeft mijn
grootmoeder eens gezegd.”
Toch maakt uw boek een behoorlijk provocatieve indruk.
“Ik
heb inderdaad wel de intentie om de gereformeerden te prikkelen. Eerst
had ik de titel ‘Zonder God gaat alles beter’ in gedachten. Maar dat
leek te veel op ‘Wie God verlaat heeft niets te vrezen’ van Maarten ’t
Hart. Ik vond het ook een beetje flauw, en de inhoud is al provocatief
genoeg. De ellende met gereformeerden is alleen dat je ze moeilijk boos
krijgt; ze zitten erg in hun cocon. Ik zou graag een gereformeerde fatwa
over me afgeroepen krijgen vanwege dit boek, maar dat zit er vast niet
in.”
Kennen we niet al genoeg schrijvers die zich hebben afgezet tegen de orthodoxie uit hun jeugd? Maarten ’t Hart, Jan Wolkers, Jan Siebelink, Franca Treur, Marieke Lucas Rijneveld...
“Het
is een bekend thema in de Nederlandse literatuur, maar mijn invalshoek
ben ik nog niet eerder tegengekomen. Die andere schrijvers laten vooral
de ellende van het geloof zien. Ik pak het anders aan. Mijn Louise is
veel rationeler. Zij probeert het geloof met het verstand te bestrijden.
Nog een belangrijk verschil: de meeste boeken over dit onderwerp spelen
in het milieu van de kleine man. In mijn boek is de moeder meer upper
class. Ze is daardoor met spot gewapend tegen de aanvallen van haar
dochter. Louise’s houding zou in andere milieus misschien niet worden
getolereerd.”
Bent u ook via de ratio weggedreven van uw geloof?
“Zo
ging het bij mij ook, ja. Rond mijn tiende of elfde begon ik vragen te
stellen. De hele Bijbel is natuurlijk absurd, maar ik had vooral
problemen met het boek Job. Job heeft alles: hij is rijk, wijs en
gezond, hij heeft een vrouw en kinderen. Hij is ook enorm godvruchtig.
Dan zegt de duivel tegen God: ‘Pak Job maar eens iets af, je zult zien
dat hij zijn geloof verliest.’ God neemt Job zijn rijkdom af, maakt hem
melaats en laat zijn vrouw en kinderen omkomen in een vreselijk
noodweer. Job blijft volharden in zijn geloof. Dan zegt God: ‘Nu is het
genoeg, ik heb de weddenschap gewonnen.’ Als beloning geeft God alles
terug aan Job, behalve zijn vroegere vrouw en kinderen. Daarom vroeg ik
als kind aan een ouderling: ‘Maar Job blijft toch altijd verdrietig over
zijn vrouw en kinderen die op zo’n vreselijke manier zijn omgekomen?’
Daar kreeg ik een misleidend antwoord op. Als kind voel je het wanneer
ouderen je met een kluitje in het riet sturen. Vanaf dat moment begon
het te brokkelen. Toen merkte ik ineens dat er meer vragen waren waar ik
een onbevredigend antwoord op kreeg. Katholieken pikken zoiets, want
die leggen de nadruk op het ritueel en het feestelijke. Maar bij
gereformeerden krijg je aangeleerd om op de letter te lezen. Als het dan
eenmaal begint te barsten, slaan de splinters er achter elkaar vanaf.”
Een bevrijding?
“Op
zich wel, al werkt de indoctrinatie nog lang door. Dat beschrijf ik ook
in de roman. Zelfs al ben je van je geloof af, dan heb je nog de
neiging om je handen te vouwen voor het eten. En je zegt nog steeds GVD
in plaats van lekker rollend te vloeken. Maar inmiddels ben ik er vanaf.
Ik heb geen enkel begrip meer voor het geloof. Door het schrijven van
dit boek ben ik zelfs nog feller geworden. Een bevrijding, zeker. Louise
ervaart het ook zo als ze beseft dat ze het geloof niet meer zal
doorgeven aan de volgende generatie. Ze laat dan een kindernevendienst
vreselijk uit de hand lopen door te vertellen hoe kinderachtig God zich
opstelt met zijn verboden vrucht.”
Zo fel als u tegen godsdienst bent, zo vurig neemt u het op voor de Molukse zaak. Waarom?
“De
Molukse zaak was mijn uitgangspunt. Dit boek moest gaan over de onmacht
en de woede die de Molukkers voelen omdat ze door iedereen zijn
bedonderd, niet alleen door Nederland, maar ook door Indonesië en de
Verenigde Naties. De Molukkers zijn ook het slachtoffer van religie,
want ze zijn met geweld christelijk gemaakt. Eerst katholiek door de
Portugezen, daarna protestants door de Hollanders. Zodra je je erin
verdiept, kún je niet anders dan voor hen partij kiezen. Een pleidooi
dus. Maar geen politiek schotschrift over wat de Nederlanders zoal in
Indië hebben uitgehaald, want dat is al onovertroffen gedaan door
Multatuli. Ik heb het pleidooi ingebed in het verhaal van Oscar. Die
jongen verveelt zich kapot in dat saaie dorp. Hij vindt de mensen
zielloos met hun sanseveria’s en hun in model geknipte tuin. En dan
blijkt er om de hoek ineens een exotische gemeenschap te bestaan met
mensen van vlees en bloed. Bij hen voelt hij zich voor het eerst gezien;
hij ontwaakt er. Het heeft me altijd verbijsterd dat de gereformeerden
volstrekt niet geïnteresseerd waren in de Molukkers. Bij ons werd veel
gebeden voor het Israëlische volk. Prima, maar de Molukkers dan?”
Ondanks de maatschappelijke thema’s draait het vooral om de psychologie van de personages.
“De
nadruk ligt inderdaad op de karakters en hun ontwikkeling. Dat is de
ziel van de literatuur. Anders krijg je bijvoorbeeld zo’n lachwekkende
detective, waarin mensen worden vermoord zonder dat iemand erdoor
ontdaan lijkt. Ik zoek het niet in spectaculaire gebeurtenissen. Ik heb
nog wel even overwogen om het ouderlijk huis te laten afbranden, maar
zo’n drama zou de psychologie overschaduwen. En dáár speelt zich voor
mij het interessantste af.”
De plot is voor u ondergeschikt?
“Over
mijn boeken wordt vaak gezegd dat er weinig plot in zit. Maar alles wat
ik schrijf is juist door en door geplot. Als schrijver ben ik een
dictator. Ik liquideer ideeën, passages of metaforen die niet werken. En
ik creëer verbindingen. Ik laat Louise bijvoorbeeld tegen het einde
verklappen dat Oscar een Moluks liefje heeft. De verhaallijn van de
broer en de zus komen daar voor het eerst samen, met een dramatische
ontknoping tot gevolg.”
Oscar en Louise zijn in feite op zoek naar geluk. Dat lijkt een constante in uw werk.
“Ze
zoeken inderdaad allebei naar geluk, zonder dat ze het zelf beseffen,
en zonder dat ik het als auteur besefte. Kennelijk moeten al mijn boeken
daarover gaan, mijn onontkoombare thema... Ze vinden het geluk niet,
maar dat gebeurt in moderne romans nog maar zelden. Misschien moet ik
eens een Jane Austen schrijven, waarbij iedereen met elkaar in het
huwelijk treedt en levenslang gelukkig blijft. Maar nee, dat is niks
voor mij. Geluk is nu eenmaal iets vluchtigs. Een schrijver moet dat
onder ogen zien.”
Stephan Enter: Pastorale, Uitgeverij Van Oorschot, 288 p., € 22,90.‘Pastorale’, Stephan Enter, uitgeverij Van Oorschot, 288 p., 22,90 euro.
Wie is Stephan Enter?
Stephan
Enter (45) studeerde Nederlands en Keltische letterkunde en cultuur.
Hij debuteerde in 1999 met de verhalenbundel ‘Winterhanden’, maar
daarvoor had hij al twee romans en vijfentwintig verhalen geschreven die
hij niet goed genoeg vond. In april 2004 verscheen zijn eerste roman,
‘Lichtjaren’, gevolgd door ‘Spel’ (2007). Hij brak door met de bekroonde
roman ‘Grip’ (2011). In 2015 verscheen zijn roman ‘Compassie’.
Lees ook:
‘Altijd op zoek naar een beeld dat ik nog niet ken’
Stephan Enter vertelt over zijn stijl van schrijven. Hij wordt
gerekend tot de nieuwe generatie goede schrijvers, maar hij schrijft al
vanaf zijn elfde. “Het voordeel van zo vroeg beginnen is dat je
gaandeweg niet zozeer beter leert schrijven, maar vooral weet wat je wel
of niet kunt gebruiken.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten