Wereldkunst #28 The Milk of Dreams, de hoofdtentoonstelling van de Biënnale van Venetië lijkt revolutionair, maar is geruststellend herkenbaar. De tentoonstelling van Marlene Dumas in het Palazzo Grassi is daarentegen werkelijk revolutionair.
Zo’n drie weken ben ik nu terug uit Venetië en hoewel er op de Biënnale een hoop goed nieuw werk te zien is, blijft vooral de Marlene Dumas-tentoonstelling in Palazzo Grassi door mijn hoofd spoken. Daar schaam me ook wat voor. Want hé, Dumas is nu een jaar of dertig (veertig?) een van de meest gelauwerde schilders ter wereld, haar doeken gaan voor vele tonnen per stuk en ze is vertegenwoordigd in elke belangrijke collectie die je kunt bedenken. En dan vindt haar expositie ook nog eens plaats in een van de paleizen van multimiljardair François Pinault.
Hoe establishment wil je het hebben?
Daar bleef ik over piekeren: wat moeten we in deze tijd met het establishment? Op het eerste gezicht is het antwoord duidelijk, ook in Venetië: weg ermee. Dat zie je, bijvoorbeeld, aan de meest besproken landenpaviljoens in de Giardini: Amerika wordt (voor het eerst) vertegenwoordigd door een vrouwelijke kunstenaar van kleur, Simone Leigh, die het classicistische paviljoen bijna gretig tot een semi-Afrikaanse enclave transformeerde. Bij Frankrijk toont Zineb Sedira de complexe relatie tot de postkoloniale Algerijnse diaspora en Polen komt met een geweldige tapijten-installatie van Malgorzata Mirga-Tas die gaat over de geschiedenis van de Poolse Roma. Verandering, vernieuwing, dat vindt de kunstwereld fijn, want vernieuwing is nu net een van de weinige kenmerken van kunst waarbij inhoud en markt elkaar gretig in de armen vallen.
Radicale breuk
Dat verlangen tot vernieuwing zie je ook in de hoofdtentoonstelling The Milk of Dreams, samengesteld door High Line- en New Museum-curator Cecilia Alemani. Haar statement is duidelijk: ze stelde een tentoonstelling samen zonder ook maar één witte westerse man. Al het getoonde werk is van vrouwen, transgenders, een enkele man van kleur. Dat is een radicale breuk met het verleden, onmiskenbaar, die heel goed past bij het verlangen van de kunstwereld om ‘maatschappelijk relevant’ te zijn en haar eigen status als voorloper van nieuwe ontwikkelingen te bevestigen – als de middelbare witte man overal verbannen wordt, dan zéker in de kunst. Wij doen het écht anders.
Lees ook de recensie van de hoofdtentoonstelling: Waarom de sekspop het einde der tijden inluidtAlleen: hoe ziet dat ‘anders’ er precies uit? Die vraag begon vooral te knagen omdat ik merkte dat ik The Milk of Dreams een goede, prettige tentoonstelling vond – geruststellend prettig, zou je kunnen zeggen. Dat was fijn, dat was mooi, maar het appelleerde niet bepaald aan een van de meest fascinerende kanten van artistieke vernieuwing: dat je extra alert moet worden als kunst onwennig is, ongemak veroorzaakt, als je afkeer voelt. Het idee daarachter is het geloof (dat ik deel) dat kunst op zijn best is als ze dingen laat zien die je als toeschouwer niet kent: nieuwe beelden, nieuwe ideeën die nieuwe perspectieven en gevoelens openbaren – nieuwe werelden die je de rijkdom en de complexiteit van het leven laten ervaren. Maar daarbij is het óók elke keer de vraag hoeveel vernieuwing de toeschouwer aankan.
Een beetje nieuw is fijn en prikkelend. Maar wordt het echt nieuw, ongemakkelijk, confronterend, dan blijkt zelfs de zogenaamd progressieve kunstliefhebber vaak verrassend conservatief: het nieuwe hoeft maar even geen aansluiting lijken te hebben bij de wereld die we kennen, even rond te zweven in een vacuüm getrokken ideeënwereld die weinig te maken heeft met het eigen leven of de eigen ervaring, en men haakt af. Die balans is precair: vernieuwing die aanslaat gaat altijd met kleine stappen, zowel in de kunst als in de maatschappij. Of het is een revolutie.
Dat is ook meteen het opmerkelijke aan The Milk of Dreams: Alemani’s concept klinkt revolutionair, de tentoonstelling die eruit voortkomt, is geruststellend herkenbaar – té geruststellend. De niet-witte-westerse-mannen-kunst die Alemani presenteert, blijkt wel anders, maar ook weer niet heel véél. Dat komt vooral omdat Alemani voor haar revolutie opvallend vaak teruggrijpt op bekende mechanismes. Allereerst vindt ze veel van haar ‘nieuwe’ kunstenaars in gebieden die nog niet in het centrum van de westerse kunstaandacht staan, zoals Haïti, Ethiopië en Colombia – een ontwikkeling die al jaren aan de gang is op grote internationale tentoonstellingen en die op zichzelf te prijzen valt, ware het niet dat die aandacht voor de getoonde ‘exotische’ kunstenaars zelden beklijft. Of neem haar idee om het surrealisme als fundament van haar concept te nemen (The Milk of Dreams is een boek van de surrealiste Leonora Carrington): juist het surrealisme is bij uitstek een stroming die zich van elke maatschappelijke ontwikkeling afkeert, en de blik naar binnen richt.
Wat echter vooral opvalt is de terugkeer naar het ambacht: de vernieuwing die Alemani in The Milk of Dreams propageert wordt opvallend vaak uitgevoerd door kunstenaars die weven, naaien, kleien, quilten, tuften. Niks mis mee, want het levert werk op van geweldige kunstenaars als Gabriel Chaile, Emma Talbot, Candice Lin, Tau Lewis, Mire Lee, Igshaan Adams en Ali Cherri. Maar dat ambachtelijke is ook ongemakkelijk: alsof ‘nieuwe’ kunstenaars alleen naar het centrum van de aandacht kunnen worden gedirigeerd door een stap terug te zetten, ze vertrouwd te maken – kijk, het valt best mee met die revolutie, is dit niet heel herkenbaar? Waardoor je je zelfs kunt afvragen óf er wel iets verandert: veranderen de nieuwe invloeden het systeem, of verandert het systeem de nieuwe invloeden? Alemani’s revolutie is verpakt in zoveel geruststelling dat het wringt: als Alemani wil laten zien dat de kunst van heel veel bevolkingsgroepen ten onrechte te weinig aandacht heeft gekregen, moet ze van die bevolkingsgroepen dan ook geen kunst laten zien die echt een ander systeem voorstaat?
Seks en geweld
Precies dat was de reden dat de Marlene Dumas-tentoonstelling me raakte. Zoals gezegd: alles om deze expositie heen schreeuwt establishment, maar vervolgens slaagt Dumas zelf er groots in om die verwachting te doorbreken. Dit overzicht is geen geruststellende parade van greatest hits voor de kunsttoerist, geen herkenbare beelden voor gretige verzamelaars, niks ‘Het kwaad is banaal’ of ‘The neighbour’, maar een harde, confronterende, wringende tentoonstelling waarin Dumas thema’s als liefde, seks, geweld en dood hard op elkaar laat inbeuken en in elkaar laat overvloeiden – bij voorkeur in combinaties die het ongemak benadrukken.
Lees ook: Vrouwelijke, fluïde Biënnale van Venetië heeft zachte grenzenHet fantastische Great Men bijvoorbeeld, een trotse portrettengalerij van beroemde homoseksuele mannen (die hun homoseksualiteit vaak moesten ontkennen), of de genadeloze werken over de onderdrukking van de Palestijnen. Maar ik heb ook minutenlang staan kijken naar Girl with head (1992), een klein (25 x 30 cm), bijna intiem doek met daarop een naakt meisje, geschilderd in sober zwart-grijs-geel, zacht gezicht, opgetrokken benen. Het zou bijna een mild beeld zijn als het meisje in haar schoot geen hoofd vasthield. Dat hoofd is onrustig, ruw geschilderd in contrasterend zwart-wit-blauw, de ogen zijn wijd-opengesperd, alsof het hoofd maar nauwelijks beseft dat het niet meer aan een lichaam vast zit. Alles is goed aan dit doek, maar vooral de manier waarop Dumas op zo’n kleine ruimte zoveel schijnbare tegenstellingen met elkaar weet te laten botsen – en het toch een geheel, een beeld blijft.
Dit geldt nog meer voor de laatste klap op de tentoonstelling: het recente, mij onbekende schilderij Persona (2020). Op het eerste gezicht is het zo’n doek waar je makkelijk aan voorbij loopt: een poel van grijs-roze verf waaruit met moeite een gezicht opdoemt, de ogen gesloten, zo waterig en onbestemd dat je blik er nauwelijks houvast in vindt. De begeleidende tekst meldt dat het doek gebaseerd is op ‘een foto van een kopie van een masker dat Rodin maakte van een rouwend gezicht voor zijn beroemde De poort van de hel met daarna: ‘Dumas painted this portrait of a mask during a period of anguish in her own life.’ Die toevoeging is eigenlijk overbodig, hoe langer je kijkt, hoe meer op Persona rouw, twijfel en onmacht in elkaar overlopen. Het is een doek dat trilt, vloeit, huilt en daardoor een diepe indruk achterlaat: het masker is zijn beheersing kwijt en Dumas laat de controle over haar verf zo ver los dat ze haar autoriteit als schilder ondergraaft. Alsof ze met Persona haar eigen bestaan wil ontkennen, haar eigen belang, haar eigen kracht. Zoveel kwetsbaarheid. Zoveel twijfel – en dat in het hart van het establishment. Op het hoogtepunt van haar carrière. Ongekend krachtig.
Zo laat Dumas indringend zien dat je ook als oudere kunstenaar met bestaande tendensen kunt breken. Net zoals de kunstenaars in Alemani’s The Milk of Dreams. Alleen is Dumas’ ingreep anders belangrijk dan die van de jongeren: dit is geen revolutie van buitenaf, maar van binnenuit. Dat is bijna nog radicaler, juist omdat je het als toeschouwer op deze plek niet verwacht en er in deze fase van Dumas’ carrière heel veel buitenwereld is die heel veel ideeën over en belangen bij haar heeft. Vergelijk deze tentoonstelling maar eens met de Venetië-presentaties van collega-kanonnen als Anish Kapoor, Bruce Nauman en Georg Baselitz: hoe goed soms ook, vergeleken met Dumas lijken die er louter op uit hun stijl, hun markt, hun macht te consolideren. Dumas breekt.
Daarmee is haar tentoonstelling ook een pleidooi om te denken in andere patronen: revolutie en verandering hoeven niet louter te komen van nieuw, van jong, van anders. Natuurlijk is dat belangrijk, maar Dumas laat zien dat het zeker zo opwindend is als een gevestigde kunstenaar (ze háát het, gok ik, om zo te worden genoemd) tegen de stroom in roeit. Ander risico, andere impact – maar wel in het hart van de macht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten