PoëzieJanita Monna
Charlotte Van den Broeck vangt intense ervaringen in een taal die leeft
Charlotte Van den Broeck maakt in lichtvoetige doch prangende regels kwetsuren zichtbaar, in het landschap, bij dieren, bij mensen, vrouwen.
Een hand aarde kun je uitwrijven op papier tot zuivere kleur. Afhankelijk van waar je die aarde vond, in Noord-Holland of op de Canarische eilanden, kunnen dat diepe zwarten zijn, of roestige aardetinten. Beeldend kunstenaar herman de vries, voor wie natuur kunst is, maakt al jaren dit soort ‘aarduitwrijvingen’, composities in levende kleuren.
Iets vergelijkbaars doet de Vlaamse Charlotte Van den Broeck in haar nieuwe dichtbundel, maar dan in taal. De opvolger van haar succesvolle roman Waagstukken (2019) kreeg als titel Aarduitwrijvingen. Van den Broeck werkte samen met kunstenaar Jana Coorevits, die foto’s en video’s maakte in Death Valley, werk waarin het onbarmhartige Californische woestijnlandschap zowel menselijke trekken als abstractere vormen aanneemt.
In het gedicht waarmee Aarduitwrijvingen opent, roept het landschap intense ervaringen op: het indringende wit in het licht, hitte die ‘bezweringen’ lijkt te lispelen. Of is het de mens zelf die beelden en gevoelens projecteert op wat hem omringt? ‘waarom hoop ik/ achter de rotsen op sporen van nachtdieren, op de spiegeling/ van een oude geliefde, waarom roept hij me niet’.
Phaëton komt voorbij. En ‘beep beep’-road runner.
Waar zit de mens in het landschap en waar dat landschap in de mens? In de poëzie van Van den Broeck, waarin Phaëton – is de verwoestijning zijn schuld? – voorbijkomt en ‘beep beep’ road runner, is de grens tussen beide een vluchtige. Het leidt tot taal die leeft: ‘hars en munt hoe een geur zich scherpt/ aan regen’. Tot beelden die als met druipende kwast op papier gezet zijn: ‘vlam vat de zon, blakerende bloedappelsien/ perst de bergtop uit’.
Evenals Coorevits zoekt Van den Broeck nu eens naar abstractie, dan naar meer anekdotiek. In het gedicht over Cholita bijvoorbeeld, de mishandelde circusbeer, van tanden en klauwen ontdaan, die op haar oude dag haar vrijheid terugkreeg. Van den Broeck toont in even lichtvoetige als prangende regels een verstoorde relatie tussen mens en natuur.
De teloorgang van zeeleven: ‘adelaarsrog zwemt/ door een hindernissenparcours van lila inbrenghulzen’. Ze maakt kwetsuren zichtbaar, in het landschap, bij dieren, bij mensen, vrouwen. Betrokkenheid verpakt ze in scherp omlijnde beelden. En soms, zoals in een #metoo-gedicht, heeft ze daarvoor aan een sisklank genoeg: ‘het is laat en de sisklank/ snijdt de vrouw de pas// de sisklank bespiedt, gist/ de vrouw geschikt’.
in een vouw
in de halsaanzet van de heuvel de knik
in de taille van de slapende zandreuzin
ze ligt in het landschap het landschap verschuilt zich
in haar, kittelend
speelt een wind door haar baard van woestijnhulst en zilver
het ruikt er blauwgroen dofgroen groenachtig
– stilaan koeler een plek om te liggen en ze leent je
haar middenrif ze leent je haar slaap een uitzicht
zonder voetafdrukken
oeroud en opgeschud
spreidt het bed de ochtend haar lichaam
een herbergzame liesstreek, het plooirijk
gesteente je legt je in een vouw
en vloeit
Charlotte Van den Broeck
Charlotte Van den Broeck
Aarduitwrijvingen
Arbeiderspers; 72 blz. € 19,99
Geen opmerkingen:
Een reactie posten