Niet alleen ‘onze’ Renaissance, maar ook de middeleeuwse Arabische cultuur (Duizend-en-een-nacht!)
is in één vloeiende lijn verbonden met de Klassieke Oudheid. We delen
in West-Europa dan ook meer dan we denken met Marokkanen, Turken en
Syriërs.
In het begin van de eeuwenoude Midden-Oosterse raamvertelling Duizend-en-een-nacht zit
een scène waarin fijnzinnig de thematiek van zelfbeheersing wordt
neergezet. Een kruier, overtuigd vrijgezel, leunt op zijn mand in de
bazaar van Bagdad. Er verschijnt een jongedame van stand, zijden mantel
met goud en brokaat geborduurd, prachtige schoenen, die haar sluier
oplicht en met fonkelende ogen beveelt: ‘Mand oppakken en meekomen.’
‘Allah is groot, een gezegende dag’, mompelt de kruier en gehoorzaamt.
De
dame leidt hem langs alles wat mooi en rijk is in het labyrint van de
bazaar – en dat is heel, heel veel: wijn van de Nazarener, Syrische
appels, perzik uit Oman, jasmijn uit Aleppo, geparfumeerde mirtebessen,
bloedrode anemonen, lamsvlees verpakt in bananenblad, amandelen. Van
alles moet wat in de mand. ‘Had u dat gezegd, dan zou ik een ezel hebben
meegenomen!’, roept de kruier. De dame glimlacht en tikt tegen zijn
nek: ‘Optillen en doorzetten.’ Ze arriveren bij een huis achter een hof,
de met ivoor en goud beslagen deuren zwaaien open en een schoonheid
verschijnt, ‘elegant en fijn gebouwd, het voorhoofd leliewit, de ogen
van een gazelle, de mond als het zegel van Suleyman, en wenkbrauwen als
de maansikkel aan het begin van de Ramadan’.
De
maansikkel is een verwijzing naar de vastenmaand en daarmee de
ironische climax van een opsomming van de veelzijdige verlokkingen van
de Arabische markt, de soek, of op zijn Marokkaans de medina. Omdat men
(uit zin of tegenzin) scherp de allereerste verschijning van het eerste
streepje maan in het oog hield waarmee de vastenmaand begint, is dat
eerste streepje uitzonderlijk dun, en sierlijk, als de wenkbrauwen van
de dame die opendoet. Maar de kruier komt bij haar verschijning
natuurlijk juist niet in de stemming voor onthouding. Zo ook vervlechten
de Duizend-en-een-nacht-verhalen die op deze inleiding volgen
juist die twee thema’s: dat je niet altijd kunt krijgen wat je wilt aan
de ene kant, en dat van weelde, overvloed, bonte veelheid aan de andere.
Mind you: het oudste fysieke spoor van de Duizend-en-een-nacht
is een stukje papier dat rond 850 is beschreven met op de ene kant een
juridisch contract; de achterkant bevat titel en fragmenten van de
beroemde verhalenverzameling. Zo’n stukje papier laat zien hoe intens
beschaafd de Arabische wereld in de 9de eeuw was; hetzelfde tijdvak
waarin in Noordwest-Europa de ‘duistere eeuwen’ aan de gang waren,
analfabetisme de norm was, en in plaats van Syrische appels en jasmijn
uit Aleppo slechts ui, kool en spek voorhanden waren.
Boeken
van papier bestonden niet eens. Daartegenover staan de enorme rijkdom,
veelzijdigheid, gevatheid en elegantie van de Arabische cultuur in die
tijd. Dat verschil is tegenwoordig niet aan ieder meer duidelijk. Maar Duizend-en-een-nacht is er een van de schitterende bewijzen van.
De plot van heel wat van de verhalen uit Duizend-en-een-nacht is later terechtgekomen in de Decamerone van
Boccaccio. Daarmee kwamen ze dus terecht in het Florence van de 14de
eeuw, dat de bakermat is van de ‘Renaissance van de Klassieke Oudheid’,
waarop we in het Westen zo trots zijn. Dat geldt ook voor de opzet van
een verzameling verhalen die wordt gepresenteerd als raamvertelling: ook
die deelt de Decamerone met Duizend-en-een-nacht. Liet
Boccaccio zich dan door Arabische voorbeelden even graag inspireren als
door klassieke? Inderdaad. Maar de verwantschap zit nog dieper: ook die
Arabische voorbeelden zelf hadden alles te maken met de klassieke
traditie.
De tegenstelling uit Duizend-en-een-nacht tussen
de volheid van het leven en de noodzaak tot zelfbeheersing loopt ook
als een rode draad door de literatuur van de Grieken en Romeinen.
Sterker nog: de bloeiende, prachtige Arabische cultuur, die tegenwoordig
wordt afgedaan met de termen ‘middeleeuws’ en ‘islamitisch’, vormde een
organisch geheel met de antieke wereld in de Late Oudheid. En zoals de Duizend-en-een-nacht
toont, was die wereld niet alleen maar religieus. Zo is er een beroemde
verzuchting van een middeleeuwse Arabische dichter, Abu Nawas
(756-814), tegen religieus fanatisme, die in de Nederlandse vertaling
door J.H. Leopold (1865-1925) dan ook ‘klassiek’ heidens klinkt:
Christenen,
Joden, Parsen, Moslemin,/ zij dolen allen; voor wie toe wil zien/
vervalt de ganse mensheid slechts in tweeën/ twee soorten slechts worden
er ontdekt:/ intelligente mensen zonder vroomheid/ en vrome mensen
zonder intellect.
De
continuïteit tussen ‘Klassieke Oudheid’ en ‘islamitische Middeleeuwen’
blijkt uit vele overeenkomsten: dat de ‘raamvertellingen’ in de Odyssee van Homerus of de Metamorfosen van Ovidius een sprekende spiegel zijn van de Duizend-en-een-nacht
bijvoorbeeld, of dat de atmosfeer van antieke liefdespoëzie terugkeert
in de distantie van een Arabische meesterdichter als Abu Nawas.
Eigenlijk moeten we ons eens herbezinnen op het gebruik van de termen
‘klassiek’, ‘Oudheid’, ‘islamitisch’ en ‘Middeleeuwen’. De continuïteit
wordt immers niet veroorzaakt doordat de Arabieren de Oudheid wilden
doen herleven, of de klassieke literatuur ‘nabootsten’. Het zit hem in
het feit dat ze direct en naadloos uit de Klassieke Oudheid voortkwamen.
Arabieren in de Vroege Middeleeuwen leefden gewoon door op de manier
waarop ze voor de komst van de profeet hadden geleefd.
Wie dus het Suikerfeest viert, of welke indrukwekkende Marokkaanse partij ook die aan de Duizend-en-een-nacht
doet denken, stapt in een traditie van gastvrijheid en levensgenot die
is ontwikkeld in wat wij de Klassieke Oudheid noemen. Een op de
Klassieke Oudheid geïnspireerd levensgenieten en rationaliteit mag dan
het motto van ‘onze’ Renaissance zijn geworden, maar zowel een ‘heidens’
levensgenieten als een wetenschappelijke benadering van de wereld was
al sinds jaar en dag een handelsmerk van de Arabische wereld.
Onze
relatie met de Klassieke Oudheid maakt ons dus eigenlijk een verre
verwant van de ‘wereld van de islam’. Ook wij komen sinds jaar en dag
immers met de Klassieke Oudheid op de proppen, die vooral als de
herinnering aan het Romeinse Rijk nog steeds een rol speelt bij de
beeldvorming van onszelf. In Nederland beschouwen we ons graag als
nazaten van de heldhaftige Batavieren, ‘vrienden en bondgenoten van de
Romeinen’, die in de Romeinse tijd dit deel van Europa bewoond zouden
hebben. In feite is dat een mythe die in de 16de eeuw door Erasmus en
zijn collegae is ‘uitgevonden’ om de Nederlanden een eigen plaats en
identiteit te geven binnen de ruime kring van would-be-erfgenamen van de
antieke beschaving. In andere voormalige perifere grensgebieden
van het uitgestrekte Romeinse Rijk gebeurde iets vergelijkbaars. Zo
bezien zijn Marokkaanse Berbers en Hollandse Batavieren verre
achterneven, met een gedeeld verleden als grensbewoners van de antieke
wereld.
Wie
voor het eerst in Marrakesh of Fes rondloopt, of in een van de andere
oude koningssteden van Marokko, raakt onvermijdelijk betoverd door de
exotische, vervreemdende atmosfeer. In een labyrint van straten,
steegjes en onverwachte pleinen worden we getroffen door de oriëntaalse
geuren, allerhande nieuwe geluiden, een krioelende mensenmassa en
beladen ezels of brommers die zich een weg banen. Het pittoreske beeld
van de Duizend-en-een-nacht kortom, van oneindig veel kleine
werkplaatsen en winkeltjes in één, zij aan zij ondergebracht in een
ondiepe ruimte die alleen naar de straatzijde is geopend, bij elkaar
gegroepeerd volgens ambacht. Ertussen de voormalige hotels voor
handelaren op doorreis, de fondoeks, hier en daar fonteinen en
wasplaatsen in een nis langs de weg. Verspreid door de stad vinden we
gebedshuizen, koranscholen, badhuizen en wat grotere paleizen van de
oude stedelijke elite. Met name die moskeeën, heiligdommen en scholen
onderscheiden zich als architectonische juwelen van de eenvoudige
stedelijke architectuur. Van de paleizen is aan de straat alleen het
ingangsportaal zichtbaar (dat wat de kruier ziet opengaan), façades
hebben deze uitgestrekte complexen doorgaans niet: het hele gebouw gaat
schuil achter de keten van kleine neringdoenden aan de straat.
Eerst
denk je: uniek! Maar na een paar dagen bekruipt de historisch
geïnteresseerde bezoeker het gevoel dat dit pre-industriële stadsbeeld
eigenlijk helemaal niet zo vreemd en onbekend is. Dat je dit al eens
eerder, relatief dichter bij huis hebt ervaren. Want het lijkt sprekend
op het straatbeeld in de Klassieke Oudheid, zoals de bezoeker van Ostia
Antica bij Rome of Pompeï bij Napels zich dat voorstelt. Nu niet als
ruïne. maar in vol bedrijf: Fes en Meknes tonen het antieke straatbeeld
‘gewoon’ in gebruik, niet als openluchtmuseum, living history of
ingeblikte opgraving. En dat in de 21ste eeuw, met internetcafés en het
onvermijdelijke plastic zwerfafval en al. Alles sluit aan bij de
traditie van de antieke stad: de kleine ambachten, winkels en
koffiehuizen bestaan elk uit één groot vertrek, alleen naar de straat
toe geopend voor licht, lucht en klandizie. De talrijke openbare
badhuizen hebben de rol van de antieke thermencomplexen overgenomen, de
tempels zijn vervangen door moskeeën. Er is ook een vorstelijk
paleiscomplex, beschermd door een kashba, de ommuurde kazernestad van de
lijfwacht, vergelijkbaar met de castra praetoria van de
Pretoriaanse garde in Rome. Zelfs in de opzet van de stadspaleizen van
de hoge functionarissen van de sultan lijkt de antieke traditie voort te
leven, met een ordening van de vertrekken rondom binnenplaatsen, vaak
met een tuin in het midden, het antieke peristyle. Aan deze binnenplaats
ligt dan ook het grote ontvangstvertrek waar de heer des huizes op de
divan zijn gasten ontving, net zoals de Romeinse senatoren in hun
triclinium.
Die
parallellen met de antieke wereld zijn volkomen logisch. Marokko maakte
immers net als de andere landen van Noord-Afrika eeuwenlang deel uit
van het Romeinse Rijk. Ook hier vormt de antieke beschaving een van de
grondvesten van de huidige beschaving, net zoals we dat in de
noordelijke streken van het voormalige rijk ook graag zien. In Nederland
staat momenteel de limes, de voormalige grensstrook van het Romeinse
Rijk langs de grote rivieren, vol in de aandacht van lokale overheden en
publiek, vanwege de lopende aanvraag om deze keten van archeologische
overblijfselen tot werelderfgoed te verklaren. De limes liep vanaf de
Noordzee langs de Rijn tot in Zuid-Duitsland. Daarna nam de Donau deze
rol over, tot aan de Zwarte Zee. Dat weet menigeen nog.
Maar
er was natuurlijk ook een zuidelijke limes, langs de rand van de
Sahara. Omdat er vanuit de eindeloze woestijn niet direct een invasie te
verwachten viel, werd die zuidelijke grens alleen veel minder zwaar
verdedigd. Een groot deel van het huidige Marokko lag zo binnen de
grenzen van het Romeinse Rijk en vormde samen met Algerije de Romeinse
provincie Mauretania. Een van de belangrijkste steden hier was
Volubilis, nog steeds een van de best bewaarde Romeinse opgravingen, met
indrukwekkende overblijfselen van tempels, een basilica, een triomfboog
en vele paleizen met prachtige mozaïeken.
Noord-Afrika
was al van enorm economisch en cultureel belang in de Griekse wereld na
Alexander de Grote (356-323 v.Chr.). Het werd nog belangrijker in de
Romeinse tijd. Mede daarom speelt koningin Dido van Carthago zo’n
belangrijke rol in het nationale epos van de Romeinen, Vergilius’ Aeneis.
Rond het begin van onze jaartelling liep in Rome de Mauretaanse koning
Juba rond, die door de fameuze Romeinse veelweter Plinius maar liefst 65
keer met bewondering als wetenschappelijke autoriteit wordt geciteerd.
Onder Caesar naar Rome gebracht leerde hij er Latijn en Grieks, schreef
boeken over archeologie en taalkunde en gold als grootste erudiet van
Rome – alleen is zijn werk niet overgeleverd. Schrijvers die van
wezenlijk belang zijn geweest voor de ‘klassieke traditie’, zoals
Terentius en Apuleius, waren Noord-Afrikanen. Op wat wel het hoogtepunt
van de welvaart en beschaving van het Romeinse Rijk is genoemd, het
einde van de 2de eeuw na Christus, leverde Noord-Afrika een dynastie van
keizers, de Severi, en een leger bestuurders. En dan hebben we het nog
niet eens over de belangrijkste filosoof uit de Late Oudheid,
Augustinus, die geboren werd en stierf in het huidige Tunesië.
Ook
de Marokkaanse sultans waren zich heel goed bewust van deze antieke
erfenis. Net als de Europese vorsten van de 16de en 17de eeuw ontleenden
zij een deel van hun prestige aan verwijzingen naar de glorieuze
Oudheid. Bij de bouw van nieuwe paleizen werden bewust antieke zuilen
ingezet. Sultan Ahmad I al-Mansur liet in 1578 voor de bouw van het
immense Badi-paleis in Marrakesh marmeren zuilen en andere bouwelementen
in de stijl van de Oudheid uit Genua aanvoeren, zodat zijn paleis
waarlijk Romeinse grootsheid, symmetrie en luxe kon uitstralen. Naar het
schijnt werd het marmer betaald met suiker, gewoon uitgeruild op basis
van het gewicht: een pond marmer voor een pond suiker.
Een
eeuw later liet sultan Moulay Ismael bij Meknes een geheel nieuwe
paleisstad bouwen, met uitgestrekte tuinen, diverse paleizen voor de
sultan zelf, zijn uitgebreide familie en voor gasten – en met megalomane
watertanks en voorraadkamers. Het paleis in Marrakesh werd ontdaan van
zijn marmeren onderdelen die hier opnieuw werden gebruikt. De verwijzing
naar de architectuur van de Klassieke Oudheid was hier nog directer:
een deel van de zuilen was direct afkomstig uit het antieke Volubilis,
dat 20 kilometer verderop lag. Het hele complex is omgeven met
kilometerslange muren, van een maat en schaal die een westerse bezoeker
alleen van ouderwetse Hollywoodfilms kent – of van de Romeinen. De
toverachtige toegangspoort van het complex ligt aan het plein dat de
paleisstad van de ‘gewone’ stad met de medina scheidt.
Wij
delen dus meer dan je zou denken met Marokkanen, maar ook met Turken,
Syriërs en anderen met een achtergrond uit het Middellandse Zeegebied.
Toch bestaat er ook een fascinerend verschil in ‘stijl’ tussen de
uitwerking van het klassieke erfgoed in West-Europa en die in de wereld
die nu de islamitische wordt genoemd. Dat kun je nergens beter zien dan
in de parels aan de kroon van Marokko, de koranscholen of medersa’s.
Wie ze bezoekt, ziet een elegantie van de hoogste orde, waarin
verschillende media (architectuur, stucdecoratie, kalligrafie,
tegelmozaïek) een wervelend spel van in elkaar op- en overgaan spelen.
Abstractie wint het er van ‘vertellen’: in de medersa’s geen grote,
lange verhalen, zoals dat in de Sixtijnse Kapel van Schepping tot
Laatste Oordeel, maar gestileerde frasen uit de Koran, ‘pirouettes’ die
zich in elkaar draaien als de ‘verhaaltjes’ of novellen in Duizend-en-een-nacht.
En toch zijn de vormen die je ziet, de bogen, lijsten, zuilen, in
oorsprong klassiek. Alleen lijkt het gebruik ervan als het ware een
andere kant te zijn opgegaan.
Op
schitterende wijze laat een Marokkaanse medersa niet zozeer zien dat de
islam anders is dan het christendom, alswel dat dezelfde wortels uit de
Klassieke Oudheid die op onze gymnasia wordt bestudeerd in de twee
tradities op een andere manier zijn uitgewerkt. Het loont de moeite die
verschillen en overeenkomsten tussen onze cultuur en die van onze
achterneven te bestuderen. Wie dat doet, leert fascinerende dingen over
‘de ander’ én over zichzelf.
De zuilen van de sultanDe toegangspoort van het complex dat sultan Moulay Ismael bij Meknes liet bouwen, ziet er op het eerste gezicht uit zoals wij westerlingen dat van een Arabische paleispoort verwachten, met hoefijzervormige bogen en kleurrijke, geometrische mozaïeken. Maar: de doorgang wordt geflankeerd door twee kolossale marmeren zuilen, ongeveer 1 meter dik en 8 meter hoog, bekroond met prachtige klassieke kapitelen. Deze zuilen hebben geen structurele functie, ze zijn voor de sier. Monumentale zuilen zijn de meest kenmerkende onderdeel van de verheven klassieke architectuur. Het was dan ook de bedoeling dat ze goed werden gezien en de vorstelijke allure benadrukten van het hele paleis en van de sultan die er hof hield. Het is nog steeds niet helemaal duidelijk of deze enorme zuilen (uit één stuk marmer!) afkomstig waren uit het antieke Volubilis of dat zij vijftienhonderd jaar jonger zijn en ook in Genua zijn gemaakt. Als dat voor ons in de 21ste eeuw niet duidelijk is, dan zag men rond 1700 dat verschil ook niet. ‘Antieke’ zuilen uit de Italiaanse Renaissance of echte Romeinse, beide waren even geschikt om de waardigheid van de sultan te verbeelden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten