woensdag 15 januari 2020

Zo Berbers, zo Batavier: aan de grenzen van de Klassieke Oudheid







Niet alleen ‘onze’ Renaissance, maar ook de middeleeuwse Arabische cultuur (Duizend-en-een-nacht!) is in één vloeiende lijn verbonden met de Klassieke Oudheid. We delen in West-Europa dan ook meer dan we denken met Marokkanen, Turken en Syriërs.



In het begin van de eeuwenoude Midden-Oosterse raamvertelling Duizend-en-een-nacht zit een scène waarin fijnzinnig de thematiek van zelfbeheersing wordt neergezet. Een kruier, overtuigd vrijgezel, leunt op zijn mand in de bazaar van Bagdad. Er verschijnt een jongedame van stand, zijden mantel met goud en brokaat geborduurd, prachtige schoenen, die haar sluier oplicht en met fonkelende ogen beveelt: ‘Mand oppakken en meekomen.’ ‘Allah is groot, een gezegende dag’, mompelt de kruier en gehoorzaamt. 
De dame leidt hem langs alles wat mooi en rijk is in het labyrint van de bazaar – en dat is heel, heel veel: wijn van de Nazarener, Syrische appels, perzik uit Oman, jasmijn uit Aleppo, geparfumeerde mirtebessen, bloedrode anemonen, lamsvlees verpakt in bananenblad, amandelen. Van alles moet wat in de mand. ‘Had u dat gezegd, dan zou ik een ezel hebben meegenomen!’, roept de kruier. De dame glimlacht en tikt tegen zijn nek: ‘Optillen en doorzetten.’ Ze arriveren bij een huis achter een hof, de met ivoor en goud beslagen deuren zwaaien open en een schoonheid verschijnt, ‘elegant en fijn gebouwd, het voorhoofd leliewit, de ogen van een gazelle, de mond als het zegel van Suleyman, en wenkbrauwen als de maansikkel aan het begin van de Ramadan’.
De maansikkel is een verwijzing naar de vastenmaand en daarmee de ironische climax van een opsomming van de veelzijdige verlokkingen van de Arabische markt, de soek, of op zijn Marokkaans de medina. Omdat men (uit zin of tegenzin) scherp de allereerste verschijning van het eerste streepje maan in het oog hield waarmee de vastenmaand begint, is dat eerste streepje uitzonderlijk dun, en sierlijk, als de wenkbrauwen van de dame die opendoet. Maar de kruier komt bij haar verschijning natuurlijk juist niet in de stemming voor onthouding. Zo ook vervlechten de Duizend-en-een-nacht-verhalen die op deze inleiding volgen juist die twee thema’s: dat je niet altijd kunt krijgen wat je wilt aan de ene kant, en dat van weelde, overvloed, bonte veelheid aan de andere.
Mind you: het oudste fysieke spoor van de Duizend-en-een-nacht is een stukje papier dat rond 850 is beschreven met op de ene kant een juridisch contract; de achterkant bevat titel en fragmenten van de beroemde verhalenverzameling. Zo’n stukje papier laat zien hoe intens beschaafd de Arabische wereld in de 9de eeuw was; hetzelfde tijdvak waarin in Noordwest-Europa de ‘duistere eeuwen’ aan de gang waren, analfabetisme de norm was, en in plaats van Syrische appels en jasmijn uit Aleppo slechts ui, kool en spek voorhanden waren. 
Boeken van papier bestonden niet eens. Daartegenover staan de enorme rijkdom, veelzijdigheid, gevatheid en elegantie van de Arabische cultuur in die tijd. Dat verschil is tegenwoordig niet aan ieder meer duidelijk. Maar Duizend-en-een-nacht is er een van de schitterende bewijzen van.


Beeld Ralph Zabel

De plot van heel wat van de verhalen uit Duizend-en-een-nacht is later terechtgekomen in de Decamerone van Boccaccio. Daarmee kwamen ze dus terecht in het Florence van de 14de eeuw, dat de bakermat is van de ‘Renaissance van de Klassieke Oudheid’, waarop we in het Westen zo trots zijn. Dat geldt ook voor de opzet van een verzameling verhalen die wordt gepresenteerd als raamvertelling: ook die deelt de Decamerone met Duizend-en-een-nacht. Liet Boccaccio zich dan door Arabische voorbeelden even graag inspireren als door klassieke? Inderdaad. Maar de verwantschap zit nog dieper: ook die Arabische voorbeelden zelf hadden alles te maken met de klassieke traditie.
De tegenstelling uit Duizend-en-een-nacht tussen de volheid van het leven en de noodzaak tot zelfbeheersing loopt ook als een rode draad door de literatuur van de Grieken en Romeinen. Sterker nog: de bloeiende, prachtige Arabische cultuur, die tegenwoordig wordt afgedaan met de termen ‘middeleeuws’ en ‘islamitisch’, vormde een organisch geheel met de antieke wereld in de Late Oudheid. En zoals de Duizend-en-een-nacht toont, was die wereld niet alleen maar religieus. Zo is er een beroemde verzuchting van een middeleeuwse Arabische dichter, Abu Nawas (756-814), tegen religieus fanatisme, die in de Nederlandse vertaling door J.H. Leopold (1865-1925) dan ook ‘klassiek’ heidens klinkt: 
Christenen, Joden, Parsen, Moslemin,/ zij dolen allen; voor wie toe wil zien/ vervalt de ganse mensheid slechts in tweeën/ twee soorten slechts worden er ontdekt:/ intelligente mensen zonder vroomheid/ en vrome mensen zonder intellect.


Beeld Ralph Zabel

De continuïteit tussen ‘Klassieke Oudheid’ en ‘islamitische Middeleeuwen’ blijkt uit vele overeenkomsten: dat de ‘raamvertellingen’ in de Odyssee van Homerus of de Metamorfosen van Ovidius een sprekende spiegel zijn van de Duizend-en-een-nacht bijvoorbeeld, of dat de atmosfeer van antieke liefdespoëzie terugkeert in de distantie van een Arabische meesterdichter als Abu Nawas. Eigenlijk moeten we ons eens herbezinnen op het gebruik van de termen ‘klassiek’, ‘Oudheid’, ‘islamitisch’ en ‘Middeleeuwen’. De continuïteit wordt immers niet veroorzaakt doordat de Arabieren de Oudheid wilden doen herleven, of de klassieke literatuur ‘nabootsten’. Het zit hem in het feit dat ze direct en naadloos uit de Klassieke Oudheid voortkwamen. Arabieren in de Vroege Middeleeuwen leefden gewoon door op de manier waarop ze voor de komst van de profeet hadden geleefd.
Wie dus het Suikerfeest viert, of welke indrukwekkende Marokkaanse partij ook die aan de Duizend-en-een-nacht doet denken, stapt in een traditie van gastvrijheid en levensgenot die is ontwikkeld in wat wij de Klassieke Oudheid noemen. Een op de Klassieke Oudheid geïnspireerd levensgenieten en rationaliteit mag dan het motto van ‘onze’ Renaissance zijn geworden, maar zowel een ‘heidens’ levensgenieten als een wetenschappelijke benadering van de wereld was al sinds jaar en dag een handelsmerk van de Arabische wereld.
Onze relatie met de Klassieke Oudheid maakt ons dus eigenlijk een verre verwant van de ‘wereld van de islam’. Ook wij komen sinds jaar en dag immers met de Klassieke Oudheid op de proppen, die vooral als de herinnering aan het Romeinse Rijk nog steeds een rol speelt bij de beeldvorming van onszelf. In Nederland beschouwen we ons graag als nazaten van de heldhaftige Batavieren, ‘vrienden en bondgenoten van de Romeinen’, die in de Romeinse tijd dit deel van Europa bewoond zouden hebben. In feite is dat een mythe die in de 16de eeuw door Erasmus en zijn collegae is ‘uitgevonden’ om de Nederlanden een eigen plaats en identiteit te geven binnen de ruime kring van would-be-erfgenamen van de antieke beschaving. In andere voormalige perifere grensgebieden van het uitgestrekte Romeinse Rijk gebeurde iets vergelijkbaars. Zo bezien zijn Marokkaanse Berbers en Hollandse Batavieren verre achterneven, met een gedeeld verleden als grensbewoners van de antieke wereld.


Beeld Ralph Zabel

Wie voor het eerst in Marrakesh of Fes rondloopt, of in een van de andere oude koningssteden van Marokko, raakt onvermijdelijk betoverd door de exotische, vervreemdende atmosfeer. In een labyrint van straten, steegjes en onverwachte pleinen worden we getroffen door de oriëntaalse geuren, allerhande nieuwe geluiden, een krioelende mensenmassa en beladen ezels of brommers die zich een weg banen. Het pittoreske beeld van de Duizend-en-een-nacht kortom, van oneindig veel kleine werkplaatsen en winkeltjes in één, zij aan zij ondergebracht in een ondiepe ruimte die alleen naar de straatzijde is geopend, bij elkaar gegroepeerd volgens ambacht. Ertussen de voormalige hotels voor handelaren op doorreis, de fondoeks, hier en daar fonteinen en wasplaatsen in een nis langs de weg. Verspreid door de stad vinden we gebedshuizen, koranscholen, badhuizen en wat grotere paleizen van de oude stedelijke elite. Met name die moskeeën, heiligdommen en scholen onderscheiden zich als architectonische juwelen van de eenvoudige stedelijke architectuur. Van de paleizen is aan de straat alleen het ingangsportaal zichtbaar (dat wat de kruier ziet opengaan), façades hebben deze uitgestrekte complexen doorgaans niet: het hele gebouw gaat schuil achter de keten van kleine neringdoenden aan de straat.
Eerst denk je: uniek! Maar na een paar dagen bekruipt de historisch geïnteresseerde bezoeker het gevoel dat dit pre-industriële stadsbeeld eigenlijk helemaal niet zo vreemd en onbekend is. Dat je dit al eens eerder, relatief dichter bij huis hebt ervaren. Want het lijkt sprekend op het straatbeeld in de Klassieke Oudheid, zoals de bezoeker van Ostia Antica bij Rome of Pompeï bij Napels zich dat voorstelt. Nu niet als ruïne. maar in vol bedrijf: Fes en Meknes tonen het antieke straatbeeld ‘gewoon’ in gebruik, niet als openluchtmuseum, living history of ingeblikte opgraving. En dat in de 21ste eeuw, met internetcafés en het onvermijdelijke plastic zwerfafval en al. Alles sluit aan bij de traditie van de antieke stad: de kleine ambachten, winkels en koffiehuizen bestaan elk uit één groot vertrek, alleen naar de straat toe geopend voor licht, lucht en klandizie. De talrijke openbare badhuizen hebben de rol van de antieke thermencomplexen overgenomen, de tempels zijn vervangen door moskeeën. Er is ook een vorstelijk paleiscomplex, beschermd door een kashba, de ommuurde kazernestad van de lijfwacht, vergelijkbaar met de castra praetoria van de Pretoriaanse garde in Rome. Zelfs in de opzet van de stadspaleizen van de hoge functionarissen van de sultan lijkt de antieke traditie voort te leven, met een ordening van de vertrekken rondom binnenplaatsen, vaak met een tuin in het midden, het antieke peristyle. Aan deze binnenplaats ligt dan ook het grote ontvangstvertrek waar de heer des huizes op de divan zijn gasten ontving, net zoals de Romeinse senatoren in hun triclinium.
Die parallellen met de antieke wereld zijn volkomen logisch. Marokko maakte immers net als de andere landen van Noord-Afrika eeuwenlang deel uit van het Romeinse Rijk. Ook hier vormt de antieke beschaving een van de grondvesten van de huidige beschaving, net zoals we dat in de noordelijke streken van het voormalige rijk ook graag zien. In Nederland staat momenteel de limes, de voormalige grensstrook van het Romeinse Rijk langs de grote rivieren, vol in de aandacht van lokale overheden en publiek, vanwege de lopende aanvraag om deze keten van archeologische overblijfselen tot werelderfgoed te verklaren. De limes liep vanaf de Noordzee langs de Rijn tot in Zuid-Duitsland. Daarna nam de Donau deze rol over, tot aan de Zwarte Zee. Dat weet menigeen nog.
Maar er was natuurlijk ook een zuidelijke limes, langs de rand van de Sahara. Omdat er vanuit de eindeloze woestijn niet direct een invasie te verwachten viel, werd die zuidelijke grens alleen veel minder zwaar verdedigd. Een groot deel van het huidige Marokko lag zo binnen de grenzen van het Romeinse Rijk en vormde samen met Algerije de Romeinse provincie Mauretania. Een van de belangrijkste steden hier was Volubilis, nog steeds een van de best bewaarde Romeinse opgravingen, met indrukwekkende overblijfselen van tempels, een basilica, een triomfboog en vele paleizen met prachtige mozaïeken.
Noord-Afrika was al van enorm economisch en cultureel belang in de Griekse wereld na Alexander de Grote (356-323 v.Chr.). Het werd nog belangrijker in de Romeinse tijd. Mede daarom speelt koningin Dido van Carthago zo’n belangrijke rol in het nationale epos van de Romeinen, Vergilius’ Aeneis. Rond het begin van onze jaartelling liep in Rome de Mauretaanse koning Juba rond, die door de fameuze Romeinse veelweter Plinius maar liefst 65 keer met bewondering als wetenschappelijke autoriteit wordt geciteerd. Onder Caesar naar Rome gebracht leerde hij er Latijn en Grieks, schreef boeken over archeologie en taalkunde en gold als grootste erudiet van Rome – alleen is zijn werk niet overgeleverd. Schrijvers die van wezenlijk belang zijn geweest voor de ‘klassieke traditie’, zoals Terentius en Apuleius, waren Noord-Afrikanen. Op wat wel het hoogtepunt van de welvaart en beschaving van het Romeinse Rijk is genoemd, het einde van de 2de eeuw na Christus, leverde Noord-Afrika een dynastie van keizers, de Severi, en een leger bestuurders. En dan hebben we het nog niet eens over de belangrijkste filosoof uit de Late Oudheid, Augustinus, die geboren werd en stierf in het huidige Tunesië.


Beeld Ralph Zabel

Ook de Marokkaanse sultans waren zich heel goed bewust van deze antieke erfenis. Net als de Europese vorsten van de 16de en 17de eeuw ontleenden zij een deel van hun prestige aan verwijzingen naar de glorieuze Oudheid. Bij de bouw van nieuwe paleizen werden bewust antieke zuilen ingezet. Sultan Ahmad I al-Mansur liet in 1578 voor de bouw van het immense Badi-paleis in Marrakesh marmeren zuilen en andere bouwelementen in de stijl van de Oudheid uit Genua aanvoeren, zodat zijn paleis waarlijk Romeinse grootsheid, symmetrie en luxe kon uitstralen. Naar het schijnt werd het marmer betaald met suiker, gewoon uitgeruild op basis van het gewicht: een pond marmer voor een pond suiker. 
Een eeuw later liet sultan Moulay Ismael bij Meknes een geheel nieuwe paleisstad bouwen, met uitgestrekte tuinen, diverse paleizen voor de sultan zelf, zijn uitgebreide familie en voor gasten – en met megalomane watertanks en voorraadkamers. Het paleis in Marrakesh werd ontdaan van zijn marmeren onderdelen die hier opnieuw werden gebruikt. De verwijzing naar de architectuur van de Klassieke Oudheid was hier nog directer: een deel van de zuilen was direct afkomstig uit het antieke Volubilis, dat 20 kilometer verderop lag. Het hele complex is omgeven met kilometerslange muren, van een maat en schaal die een westerse bezoeker alleen van ouderwetse Hollywoodfilms kent – of van de Romeinen. De toverachtige toegangspoort van het complex ligt aan het plein dat de paleisstad van de ‘gewone’ stad met de medina scheidt.
Wij delen dus meer dan je zou denken met Marokkanen, maar ook met Turken, Syriërs en anderen met een achtergrond uit het Middellandse Zeegebied. Toch bestaat er ook een fascinerend verschil in ‘stijl’ tussen de uitwerking van het klassieke erfgoed in West-Europa en die in de wereld die nu de islamitische wordt genoemd. Dat kun je nergens beter zien dan in de parels aan de kroon van Marokko, de koranscholen of medersa’s. Wie ze bezoekt, ziet een elegantie van de hoogste orde, waarin verschillende media (architectuur, stucdecoratie, kalligrafie, tegelmozaïek) een wervelend spel van in elkaar op- en overgaan spelen. Abstractie wint het er van ‘vertellen’: in de medersa’s geen grote, lange verhalen, zoals dat in de Sixtijnse Kapel van Schepping tot Laatste Oordeel, maar gestileerde frasen uit de Koran, ‘pirouettes’ die zich in elkaar draaien als de ‘verhaaltjes’ of novellen in Duizend-en-een-nacht. En toch zijn de vormen die je ziet, de bogen, lijsten, zuilen, in oorsprong klassiek. Alleen lijkt het gebruik ervan als het ware een andere kant te zijn opgegaan.
Op schitterende wijze laat een Marokkaanse medersa niet zozeer zien dat de islam anders is dan het christendom, alswel dat dezelfde wortels uit de Klassieke Oudheid die op onze gymnasia wordt bestudeerd in de twee tradities op een andere manier zijn uitgewerkt. Het loont de moeite die verschillen en overeenkomsten tussen onze cultuur en die van onze achterneven te bestuderen. Wie dat doet, leert fascinerende dingen over ‘de ander’ én over zichzelf.
De zuilen van de sultan
De toegangspoort van het complex dat sultan Moulay Ismael bij Meknes liet bouwen, ziet er op het eerste gezicht uit zoals wij westerlingen dat van een Arabische paleispoort verwachten, met hoefijzervormige bogen en kleurrijke, geometrische mozaïeken. Maar: de doorgang wordt geflankeerd door twee kolossale marmeren zuilen, ongeveer 1 meter dik en 8 meter hoog, bekroond met prachtige klassieke kapitelen. Deze zuilen hebben geen structurele functie, ze zijn voor de sier. Monumentale zuilen zijn de meest kenmerkende onderdeel van de verheven klassieke architectuur. Het was dan ook de bedoeling dat ze goed werden gezien en de vorstelijke allure benadrukten van het hele paleis en van de sultan die er hof hield. Het is nog steeds niet helemaal duidelijk of deze enorme zuilen (uit één stuk marmer!) afkomstig waren uit het antieke Volubilis of dat zij vijftienhonderd jaar jonger zijn en ook in Genua zijn gemaakt. Als dat voor ons in de 21ste eeuw niet duidelijk is, dan zag men rond 1700 dat verschil ook niet. ‘Antieke’ zuilen uit de Italiaanse Renaissance of echte Romeinse, beide waren even geschikt om de waardigheid van de sultan te verbeelden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten