Ze
is een van de meest geliefde Nederlandse schrijfsters: Hella S. Haasse.
Haar werk getuigt van de geestelijke ontwikkeling die zij als
schrijfster en mens doormaakte. Reis met haar mee, van decennium naar
decennium, van boek naar boek.
1918
1928
Op 4 februari 1918 staat er in het Bataviaasch Nieuwsblad: ‘De heer en mevrouw
Haasse-Diehm Winzenhöler geven met vreugde kennis van de geboorte van eene dochter’.
Hélène Serafia, zou ze heten, naar haar grootmoeder aan moederskant. Later zal ze bekend
worden als de schrijfster Hella S. Haasse. Ze zal altijd blijven hechten aan die S in
haar naam.
Thuis wordt het kind dat op 2 februari 1918 is geboren in Batavia in
Nederlands-Indië ‘Helleke’, ‘Hels’ of ‘Hellie’ genoemd. Het blonde
meisje ziet eruit als Hollands welvaren, maar ze zal zich altijd een
kind van de tropen blijven voelen. Dáár, op Java met zijn weelderige
tropische natuur, liggen haar wortels, ook al heeft ze geen spoortje
Javaans bloed.
In het Hella S. Haasse-archief in het Literatuurmuseum staan tientallen dozen, met correspondentie, schoolschriftjes, agenda’s en heel veel foto’s. Haasses jeugd in Nederlands-Indië is zeer goed gedocumenteerd. We zien een schattig, mollig meisje, met een enorme strik in het haar, omringd door poppen, teddyberen en, jawel, boekjes. In 1921 krijgt ze een broertje, Wim. Die staat meestal afgebeeld met een voetbal onder zijn arm. Verlovingsfoto, circa 1915
Zo kan moeder Käthe zich wijden aan haar pianospel en aan het repeteren voor optredens, zoals Hella zelf later, als ze jonge kinderen heeft, tijd vrijmaakt om te kunnen schrijven. Haar artistieke, werkende moeder – met wie ze geen sterke emotionele band zou hebben – is wellicht toch een voorbeeld geweest.
In het Hella S. Haasse-archief in het Literatuurmuseum staan tientallen dozen, met correspondentie, schoolschriftjes, agenda’s en heel veel foto’s. Haasses jeugd in Nederlands-Indië is zeer goed gedocumenteerd. We zien een schattig, mollig meisje, met een enorme strik in het haar, omringd door poppen, teddyberen en, jawel, boekjes. In 1921 krijgt ze een broertje, Wim. Die staat meestal afgebeeld met een voetbal onder zijn arm. Verlovingsfoto, circa 1915
Haar
ouders hebben elkaar drie jaar voor haar geboorte leren kennen. Käthe
Diem Winzenhöhler is in 1914 haar verloofde achterna gereisd naar
Nederlands-Indië. De verloving gaat uit, maar Käthe blijft. Ze treedt
meteen regelmatig op als concertpianiste. Bij een van die concerten, in
1915, zit Willem Hendrik Haasse in de zaal, een 27-jarige jongeman die
als commies bij het Gouvernement werkt. Hij wordt op slag verliefd. Ze
verloven zich, trouwen en krijgen twee kinderen. Pas in 1948, na de
Japanse bezetting, zullen ze kunnen terugkeren naar hun geboorteland,
maar daarvan heeft het jonge echtpaar dan nog geen flauw vermoeden.
Op
West-Java woont familie: tante Lily – de zus van Hella’s moeder Käthe –
en oom Sander Bijl de Vroe, met hun drie kinderen Lily, Gerard en
Corrie. Met leeftijdgenootje Corrie speelt Hella vaak en ze is dol op
haar stoere, knappe, iets oudere neef Gerard; met hem en zijn vrienden
kampeert ze in het oerwoud, tussen de wilde dieren:
Nooit
vergeet ik dat gevoel van volkomen vrijheid, van opgenomen te zijn in
een werkelijkheid zonder innerlijke tegenstrijdigheden. Het langzame
lome leven op die open plek in het oerwoud had de zorgeloosheid van
planten.
De liefde tussen Gerard en Hella is wederzijds, ook als ze ouder worden, maar ja, ze zijn volle neef en nicht.
Door
het werk van vader Willem verhuist het gezin vaak, maar ze blijven op
Java. Ze wonen in Batavia, Bandoeng en Bogor en korte tijd in Soerabaja.
Foto’s tonen het in smetteloos wit geklede, theedrinkende gezin in de
tuinen of op de galerijen van ruime villa’s – steeds groter naarmate
vader Willem steeg in de hiërarchie van de Nederlandse
gouvernementsambtenaren. Hij zal hoofdinspecteur van financiën worden.
Het
gezin heeft, zoals alle bemiddelde Nederlanders in ‘Indië’, flink wat
bedienden, die koken, schoonmaken en de tuin verzorgen, en voor de
kinderen is er een ‘baboe’ Zo kan moeder Käthe zich wijden aan haar pianospel en aan het repeteren voor optredens, zoals Hella zelf later, als ze jonge kinderen heeft, tijd vrijmaakt om te kunnen schrijven. Haar artistieke, werkende moeder – met wie ze geen sterke emotionele band zou hebben – is wellicht toch een voorbeeld geweest.
Eind
1924 gebeurt er iets wat beslissend zal zijn voor het leven en het werk
van Hella S. Haasse: haar moeder wordt ernstig ziek en moet voor het
herstel van haar longen in een sanatorium in Davos, Zwitserland
verblijven. De kinderen gaan in 1925 mee op de boot naar Europa en
worden in Nederland ondergebracht. Het worden drie moeilijke jaren voor
de kleine Hella. De periode 1925 tot 1929 beschouwt ze later als
cruciaal voor haar levensloop en schrijverschap. In die jaren wordt de
schrijfster geboren. Het eenzame kind houdt zich overeind door
verhaaltjes te verzinnen; ze leert zich te wapenen met de verbeelding.
Eerst
worden Hella en Wim bij de grootouders ondergebracht, deels bij die van
moederskant in Amsterdam en deels bij die van vaderskant in Baarn. Maar
deze oude mensen kunnen er niet zomaar twee kinderen bij hebben. Wim
blijft bij de grootouders in Amsterdam, Hella wordt ondergebracht in een
kinderpension in Baarn dat geleid wordt door twee strenge, liefdeloze
vrouwen, die ze ‘de tantes’ moet noemen. Ze is er diep ongelukkig, ze
denkt dat ze er voor straf zit, zoals is af te leiden uit haar
schoolopstel '
'. Maar
ze durft haar verdriet niet te tonen. Haar oma Hélène heeft haar
verteld dat haar moeder heel erg ziek is en dat ze, als Hella niet
ophoudt met huilen, dood zal gaan.
Ze
begrijpt dat ze de verhalen die ze verzint, ook voor zich moet houden:
‘De tantes (…) reageerden met ontstemming en ongeduld. Ik was een
jokkebrok, en wist ik wel wat er gebeurde met kinderen die niet de
waarheid spraken?’
Ook op school, en op straat, hoort het vreemde ‘Indische’ kind er niet bij. In Zelfportret
staat een schrijnende passage. Om indruk te maken op de andere kinderen
glijdt ze door een kelderraam over een balk de diepte in; aan het
andere einde van de balk staat een vat vol teer. De illusie van
saamhorigheid verdwijnt meteen:
Erger
dan mijn val in de weke zwarte massa, erger dan de bedorven kleren, de
straf thuis, en de tortuur van het lichaam en haren schoonmaken daarna,
vond ik de reactie van de kinderen op mijn daad: joelend, gillend van
het lachen, uitgelaten lucht gevend aan gevoelens jegens mij waarvan ik
het bestaan niet had vermoed, brachten zij mij op naar de tantes.
Ze hoort er gewoon niet bij – dat gevoel zal haar
nooit meer verlaten: ‘Blind, onbewust, schommelde mijn ik tussen de twee
polen, de neiging één apart en het verlangen allen te zijn.’ Tussen die
twee polen beweegt zich het schrijverschap van Hella S. Haasse.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten