Adriaan van Dis waagt zich aan het nieuwe genre klimaatfictie. Maar zijn jongste roman is ook een satire: tegen het populisme en voor de migrant. Ontpopt Van Dis zich als Gutmensch? “Nee, ik heb soms ook heel onchristelijke gedachtes.”
Adriaan van Dis was eigenlijk bezig aan een heel ander boek. Toen kwam corona. “Ik heb longfibrose, dat is niet goed”, vertelt de 74-jarige schrijver. Hij zit op veilige afstand aan het uiteinde van een tien meter lange tafel, op de zolder van uitgeverij Atlas Contact. “Als covid bij mij aanklopt, doe ik niet open. Maar als hij toch door de brievenbus naar binnen glipt, dan is het einde verhaal. Dat gaf me een gevoel van noodzaak. Wat wil ik nou echt vertellen? Waar maak ik me druk om? Zo ontstond KliFi.”
KliFi, zijn nieuwste roman, verschijnt vandaag. De titel staat voor ‘klimaatfictie’, een term die Van Dis bedoeld heeft als ‘een steek onder water naar de klimaatontkenners’. “Er zijn nog steeds mensen die de opwarming een hoax noemen. Dat kun je zo langzamerhand niet meer volhouden, zeker niet na het fotoboek After us the deluge van Kadir van Lohuizen. Zijn foto’s maken meer indruk dan menige tekst. Je ziet landen echt verdwijnen.”
Politieke satire
De roman speelt in de Republiek Nederland anno 2030. Het koningshuis is afgezet. Er regeert een populistische president. Met satanisch genoegen zet Van Dis de dictator neer als een kruising tussen Trump en Baudet: twitterend in kapitalen, strooiend met potjeslatijn en altijd druk doende de waarheid te verhullen achter leugens. Behalve klimaatfictie is het boek dus ook een politieke satire.
“Wat de president allemaal uitkraamt, komt voor een groot gedeelte uit de mond van linkse mensen uit het heden”, zegt Van Dis. “Neem zijn idee dat het volk een klankschaal met een zuivere toon moet zijn, dat er eenheid in hoort te zitten. Dat komt bij een linkse historicus vandaan. Ik noem geen namen.”
Het verhaal komt op gang als een deel van Nederland tijdens een orkaan wordt getroffen door een overstroming. Massa’s mensen verdrinken, vooral immigranten in laaggelegen uiterwaarden waar volop goedkope huizen zijn gebouwd. De president censureert het nieuws over de ramp. Tegelijk maakt hij van de gelegenheid gebruik door duizenden ongewenste ontheemden het land uit te zetten.
De 84-jarige hoofdpersoon Jákob Hemmelbahn vangt de drenkelingen op. Hij is de leugens van het regime beu. Daarom wil hij een boek schrijven, dan kan hij de waarheid onthullen en de onderdrukten een gezicht geven. Maar durft hij dat aan? En is louter literair verzet niet een ijdel zwelgen in eigen morele superioriteit?
Meesterstilist Van Dis doopt zijn pen in modder en tranen, maar houdt het toch luchtig. Hij ziet zichzelf dan ook niet als onheilsprofeet. “Mensen zullen zeggen: Van Dis heeft een dystopie geschreven”, grapt hij. “Maar dat is niet zo. Mijn boek is een vrolijk-bittere parabel. Ik ben een troubadour die speels tokkelend onze ondergang bezingt. En daarna gaan we weer door, want er ís natuurlijk geen ondergang. De mens past zich aan. Zoniet fysiek, dan wel doordat hij zich robotiseert.”
Het zijn zware tijden met de pandemie. En toen dacht u: laat ik eens fijn een apocalyptisch boek schrijven…
“Maar wel vol gitzwarte humor, mag ik hopen! Ach, als je toch al wakker ligt, lig dan ook nog een nachtje wakker van míj. Want kijk, wij dénken dat er straks weer een normale tijd komt. Maar als we deze pandemie achter de rug hebben, dient zich een andere werkelijkheid aan: het opwarmende klimaat. Dat zal ons veel beperkingen opleggen. En die beperkingen zullen sentimenten van nationalisme en populisme aanwakkeren. In de coulissen staan al heel wat dames en heren te trappelen om stevige maatregelen te nemen. Het wonderlijke is dat ik zelf soms ook heimelijk verlang naar een ferme aanpak, een stevige hand, orde op zaken. Een stroomlijning van het internet, opdat al die verdwaalden van geest wat meer naar de achtergrond verdwijnen. Maar juist zulke ingrepen tasten iets aan wat broos is: onze democratie en onze vrijheid. Daar wilde ik een roman over schrijven.”
Gaat uw boek over de toekomst, of eigenlijk over het heden?
“Het speelt zich af in een uitgesteld heden. Alles wat je leest, zie je in zekere zin ook nu al. Dat is het spel dat ik speel. We leven in een lastige tijd van heftige meningen en nationalistische mythes. In de moderniteit van Europa heeft het nationalisme eigenlijk nauwelijks nog plaats, want over tien jaar bestaat de helft van het continent uit burgers met een niet-westerse achtergrond. Europa verkleurt. Tegelijkertijd willen mensen de tijd op slot doen en terug naar het verleden, met dichte grenzen en een nadruk op eigenheid. ‘Oerhollandse gezelligheid’, zo werd het verkiezingsprogramma van de PVV samengevat. Dat komt er dan op neer dat je honderdduizenden mensen mag deporteren omdat ze twee paspoorten hebben. Zelf voel ik meer affiniteit met een Nigeriaanse kunstenaar in Londen dan met een boer van Farmers Defence Force. Maar dat is een heel elitair standpunt, daar ben ik me van bewust.”
De slachtoffers in uw verhaal zijn gemarginaliseerde immigranten, arme sloebers en ontspoorde lieden. Wat heeft u met de buitenstaander?
“Dat is de ellendemagneet in mij. Sinds ik weer in Amsterdam woon, maak ik elke dag een wandeling. Ter hoogte van de Roetersstraat zie ik dan mannen op een bankje zitten met zo’n heupflesje alcohol. Ik raak vaak met hen in gesprek. Dan denk ik: ik hoef maar drie keer iets te hard mijn neus te snuiten of ik zit er ook. Empathie? Je kunt het ook angst noemen. Toen ik in Parijs woonde, voelde ik een grote aantrekkingskracht voor de clochards, de zwervers. Ik was geïntrigeerd, maar ook bang om te worden als zij.
“Ik kom op voor mensen die buiten het systeem vallen. Ook voor migranten. Wij Nederlanders zijn in de toekomst zélf migranten als ons land onbewoonbaar wordt door het stijgende water. Wij worden dan óók gelukszoekers. En wat is er tegen het zoeken van geluk? Als je in Mali woont en je land wordt uitgegumd door de woestijn, dan ga je toch elders kijken?”
Bent u soms een ‘Gutmensch’? U stond ook in de ‘Gutmensch-scheurkalender 2021’, meteen op 1 januari.
“Tja, Gutmensch is tegenwoordig een scheldwoord. Maar nee, ik bén geen Gutmensch. Ik heb hele kwalijke gedachtes. Ik lees de overlijdensadvertenties soms met het grootste genoegen. Toen Trump geveld was door covid, had ik ook heel onchristelijke wensen. Van mij had hij erin mogen blijven. Nou, de Bijbel leert ons anders! Mijn persoonlijke bijbel is trouwens heel dun. Die bestaat uit één regel: Wat u niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Als dat je tot een Gutmensch maakt, so be it.
“Op televisie zie ik met regelmaat Save the Children-spotjes. Scharminkelige kinderen kijken ons fotogeniek aan, met dat gironummer eronder. Eén stem in mij zegt dan: wat voor toekomst geven wij kinderen die we redden op deze aarde die al overvol is? Maar tegelijk: wie ben ik om daarover te bepalen? Dan maak ik toch maar iets over.
“Vrijheid, gelijkheid en broederschap… Mooie idealen, maar laten we eens in de spiegel kijken. Hoe vaak moet een zwart persoon in Frankrijk zijn carte d’identité laten zien? Ik heb de mijne nooit hoeven tonen in die zeven jaar dat ik in Parijs woonde. Mijn carte d’identité is mijn witte kleurtje. De Gutmensch! O, wat een vervelende man! Wat is-ie weer heerlijk overtuigd van z’n eigen gelijk en goedheid. Neen, meneer! Ik lijd alleen onder die onrechtvaardigheid.”
Iets anders: in uw boek heeft u de Oranjes onttroond. Met een speciale reden?
“Soms denk ik wel eens, als ik weer wat tragische blunders van de Oranjes zie, dat de tijd me inhaalt. In een vrolijke alinea zeg ik inderdaad dat de Oranjes zijn verjaagd. Dat schrijf ik omdat ik om humanitaire redenen langzamerhand geen plaats meer voor hen zie. Het koningshuis is zo afgedaald naar het volk dat het niet meer geheimzinnig is. Onze koning is te zichtbaar geworden, net als zijn kinderen. Arme Amalia. Laat die mensen vrij!
“Zo, de Oranjeklanten ben ik kwijt. Alles wat rechts is zal het boek sowieso verfoeien. En dan schrijf ik god ook nog met een kleine letter. O, Trouw, Trouw!”
U heeft een herkenbare schrijfstijl met korte zinnen en poëtische taal. Schaaft u daar nou veel aan?
“Nee, dat gaat vanzelf. Er zit in mij een rare lyricus, die ik trouwens erg probeer te temmen. Ik ben nu bezig met een Marcus-evangelie voor een mogelijke opera. Dat vloeit mij ook enorm aan. Ik vind het leuk, zeker als ongelovige, om bezig te zijn met de Bijbelse taal die zo prachtig en gedragen is. Ik ben een taalcarnivoor. Ik laat me leiden door woordklank en associaties. Daarom kan ik ook zo goed snelrijmen. Ik kan in rijm praten. In het boek zit ook een personage dat in rijm praat. Dat wilde ik één keer doen.”
Het boek bevat ook sprookjesachtige elementen, zoals pratende vogels. Waar komen díe ineens vandaan?
“De afgelopen jaren heb ik op het platteland gewoond, in de Achterhoek. In de tuin had ik druiven. Vier grote stokken, geliefd bij de spreeuwen. In het begin joeg ik wel eens een spreeuw weg. Later dacht ik: weet je wat, die druiven zijn van jullie. Spreeuwen zijn grappige, brutale beesten. Ik had soms bijna het gevoel dat ik met ze in gesprek raakte. In het boek gebeurt dat echt, zoals andere mensen met hun hond of kat praten.”
Uw roman speelt in 2030. Welk boek zou u tegen die tijd nog willen schrijven, als u zelf 84 bent?
“Ik wil heel graag een boek schrijven over een jongeman van negentien die een wereldreis maakt. Eigenlijk héb ik het al geschreven; het is een oud dagboek, een verslag van mijn reis door Perzië en Irak. Je kon destijds zo de grens over. Er heersten geen oorlogen. In de negen maanden dat ik daar heb rondgetrokken, ben ik nooit een vrouw tegengekomen. Dat verbaasde me destijds niet eens. Wat idioot eigenlijk! Hoe keek ik toen naar de wereld? Ik sliep op de daken voor een kwartje en luisterde naar het suizen van het heelal. Ik beleefde scandaleuze avonturen. Daarom kan het boek misschien beter pas uitkomen als ik dood ben. En zo heb ik nog veel meer persoonlijk materiaal liggen voor na mijn tijd. Nee, ik kijk nog lang niet uit naar de dood – maar tegelijk kan ik er nauwelijks op wachten.”
Klimaatfictie, een genre in opkomst
Het genre klimaatfictie doet binnen de Nederlandse literatuur voorzichtig zijn intrede. Jan-Willem Anker schreef in 2017 de roman Vichy over een docent Frans in opleiding die op taalcursus gaat in een extreem heet en uitgedroogd Vichy. Ook Lieke Marsman waagde zich aan het genre, met Het tegenovergestelde van een mens (2017). Ellen de Bruin schreef Onder het ijs (2018). En Renate Dorrestein pionierde met Weerwater (2015), over een klimaatramp waarbij de hele wereld vergaat, behalve Almere.
In de Engelstalige literatuur bestaat ‘cli-fi’ al langer. De Britse schrijver J. G. Ballard publiceerde in de jaren zestig al rampenboeken over de stijgende waterspiegel, extreme hitte en een ‘kristalliserende’ jungle. Recenter hebben ook Kim Stanley Robinson, Jeanette Winterson en Margaret Atwood zich op het genre gestort. Licht provocatief zou je zelfs de Bijbel erbij kunnen slepen. Met zijn zondvloed, sprinkhanenplagen en andere natuurrampen leest de Heilige Schrift als oerklimaatfictie: klifi avant la lettre.
‘KliFi, woede in de republiek Nederland’, Adriaan van Dis, uitgeverij Atlas Contact, 208 blz., 21,99 euro.
Lees ook:
Adriaan van Dis: ‘Ik geloof niet zo in de scheidslijn tussen literatuur voor kinderen en volwassenen’
Veel BN’ers schrijven ‘even tussendoor’ een kinderboek. Tv-persoonlijkheid én schrijver Adriaan van Dis deed het anders. Hij broedde tien jaar op zijn eerste kinderboek. ‘Je moet kijken met de kinderblik vol verwondering en verlangen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten