Opinie Thomas von der Dunk
De Eerste Wereldoorlog is eigenlijk nog steeds niet afgelopen
Prikkelende opinie: de Volkskrant presenteert bijdragen van een vaste club van acht auteurs. Vandaag cultuurhistoricus Thomas von der Dunk.
Honderd
jaar geleden liep de Eerste Wereldoorlog op z’n eind, maar hij is
eigenlijk nog steeds niet afgelopen. Omdat het zelf neutraal wist te
blijven, speelt The Great War in het collectieve geheugen van Nederland een bescheiden rol, maar voor het grootste deel van Europa ligt dat anders.
Die
Nederlandse amnesie wordt mooi weerspiegeld door de vijf boeken die
afgelopen zondag naar de Libris Geschiedenis Prijs meedongen. Tezamen
representeren zij onze nationale historische fixaties: een boek over de
Gouden Eeuw, over het koloniale verleden, over de Nederlandse joden en
nazi-Duitsland, plus een biografie van onze politieke pilaarheilige
Thorbecke. En ook dat van winnaar Frits van Oostrom is uiteindelijk toch een erg Hollandse ridderavonturenroman. Een spannende Tonke Dragt, maar dan in het echt.
Moedercatastrofe
De Eerste Wereldoorlog zit er niet bij – evenmin overigens als een puur buitenlands thema – en
dat zou in dit herdenkingsjaar in onze buurlanden voor een dergelijke
shortlist ondenkbaar zijn. De Eerste Wereldoorlog geldt als de
moedercatastrofe van de twintigste eeuw, waarvan de gevolgen tot op de
dag van vandaag doorwerken. Daaraan is ook, anders dan toentertijd
optimistisch werd gesteld door van ‘het einde van de korte twintigste
eeuw’ te spreken, met de val van de Muur in 1989 geen einde gekomen.
Integendeel:
de val van de Muur betekende vooral het einde van de effecten van de
Tweede Wereldoorlog (opheffing van de tweedeling van Europa in twee
ideologisch vijandige blokken, terugtrekking van Amerika en Rusland,
hereniging van Duitsland, dat weer is uitgegroeid tot machtigste
continentale mogendheid in het hart) en daarmee in zekere zin weer het
ten dele zichtbaar worden van de situatie na de Eerste Wereldoorlog, die
onder de dikke deken van de Koude Oorlog was gesmoord.
Dat betreft vooral, ondanks de Europese eenwording – waarvoor de eerste (mislukte) ideeën en initiatieven overigens al na 1918, en niet pas na 1945 werden gelanceerd – de
terugkeer van het nationalistische sentiment, dat inmiddels overal
(weer) welig tiert. Na 1945 werd zowel in West als in Oost gedacht dat
dit voor altijd op de vuilnisbelt van de geschiedenis was beland, maar
het bloedige uiteenvallen van Joegoslavië in de jaren negentig
demonstreerde al dat de ‘socialistische broederliefde’ haar grenzen
kende. Vandaag kampen wij, met de groeiende autoritaire tendensen in een
zich tussen twee vuren (Berlijn en Moskou) beklemd voelend Polen en een
door het verlies van tweederde van haar grondgebied gefrustreerd
Hongarije, in Europa misschien nog meer met de gevolgen van 1918 dan met
die van 1945.
Juichend in de armen
Ik
doceerde van 1989 tot 1993 aan de Leidse Universiteit contemporaine
geschiedenis en had elk nieuw cursusjaar meer moeite om studenten de
passages in het gebruikte handboek inzichtelijk te maken waarin stond
dat de Serviërs en Kroaten, de laatsten eindelijk bevrijd uit de
‘volkerengevangenis’ van de Donaumonarchie, elkaar in 1918 juichend in
de armen vielen.
In
1918 ontstond door het uiteenvallen van het rijk van de Habsburgers en
de Romanovs in Midden-Europa een hele reeks van nieuwe staten, die
vrijwel allemaal grote etnische minderheden binnen hun grenzen kregen.
Enerzijds omdat de etnische vlekkenkaart in dat deel van Europa er
indertijd uitzag als de huidige staatkundige rond Baarle-Hertog en
Baarle-Nassau, anderzijds omdat de grenzen vaak op basis van
overwinnaarsrecht werden bepaald.
Slachtoffer
van dat laatste werd bijvoorbeeld het tot op dat moment juist nog wèl
zeer homogeen Duitstalige Zuid-Tirol, dat door Italië werd geannexeerd,
en waaraan mijn eigen jongste boek is gewijd. Het proces van geforceerde
en soms ronduit gewelddadige italianisering waaraan dit gebied
vervolgens werd onderworpen – tot een akkoord tussen Hitler en Mussolini, dat de autochtone Zuid-Tirolers naar het Derde Rijk moest doen verkassen toe – heeft uiteindelijk nog in de jaren zestig tot bomaanslagen geleid.
Bloedige
problemen met nationale minderheden zijn Nederland daarentegen vreemd.
Wij kennen geen separatisme en geen irredentisme van betekenis; in
Friesland steken alleen als Zwarte Piet bij Dokkum vermoord dreigt te
worden nog anti-Hollandse sentimenten de kop op, en Vlaanderen wil sinds
de mislukking van koning Willem I niemand van ons meer hebben. Onze
laatste poging de landsgrenzen wat in eigen voordeel op te schuiven
betrof in 1949 Elten en Tudderen, en die werd na veertien jaar weer
ijlings teruggedraaid.
Ooit
heb ik een vakgenoot als grootste verdienste van onze grootste
nationale staatsman Thorbecke diens Gemeentewet horen roemen. Volgens
mij zou een Fransman of Duitser, als iemand dát ten gunste van een
ereplaats voor pakweg Napoleon of Bismarck had aangevoerd, in luid
lachen zijn uitgebarsten. Elders in Europa ziet de wereld er namelijk
iets complexer uit, en voor de historicus die het waagt Zundert en
Zevenaar te passeren, komen er dan ook automatisch drie dimensies bij.
Dat betreft vaak nationale kwesties, en het is niet toevallig dat ook
het heetste hangijzer bij de Brexit, de Iers-Ierse grens, op de uitkomst
van de Eerste Wereldoorlog terug te voeren valt.
Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten