zaterdag 20 mei 2017

Adriaan van Dis: "Mijn huid wordt steeds dunner" / Trouw


cultuur
Pieter van den Blink
Adriaan van Dis: "Ik heb geprobeerd het boze te vangen en op te sluiten in een boek." © Koos Breukel
Interview
De dood lonkt, in Adriaan van Dis’ nieuwste boek, ‘In het buitengebied’. ‘Ik heb geprobeerd het boze te vangen en op te sluiten in een boek.’
Gedurende ons gesprek houdt Adriaan van Dis de ogen gesloten. “Dan zie ik het voor me wat ik zeg, dan formuleer ik beter.” Hij zit aan zijn schrijftafel, op de enige stoel in zijn huis die niet aan zijn rigoureuze esthetische norm voldoet. “M’n rug”, zo verklaart hij die uitzondering. De gesloten ogen maken het mogelijk zijn gezicht te observeren. 
Het zilvergrijze haar wordt wat dunner, de linker mondhoek hangt een fractie lager dan de rechter. En op zijn voorhoofd zit een klein wondje. “Ja, gisteren een ei tegen m’n kop geslagen, te hard.” Zijn stem brengt het gezicht tot leven. Het spreken van Van Dis vormt een aparte vleugel in het huis van de Nederlandse taal. Sommigen houden het voor bekakt, anderen zwijmelen erbij. 
Mij valt vooral op dat hij de taal telkens inzet om zichzelf razendsnel te ironiseren. Zoals aan het eind van het interview, wanneer hij ineens zal zeggen: “Is het zo naar behoren, of had u nog dieper willen boren?” Hij spreekt het uit als beheuren, en dus ook beuren.
In de kraag van zijn overhemd schuilt een dofgouden schakelketting. In de roman ‘Dubbelliefde’ (1999) ontworstelt de held zich aan zijn milieu met behulp van een halsketting, aangeduid als Talisman. “Het is mijn schrijfketting, hij geeft mij lef”, zegt Van Dis. Maar net als in de roman wordt hij behoedzaam gedragen, niet ostentatief. “Het is niet vaak dat ik hem om durf te doen. Straks te zien in het Literatuur museum, naast de stofzuiger van Vestdijk.”
Van Dis, achterover leunend, de geloken blik richting plafond, begint te praten: “Ik heb een te groot talent om me in bepaalde types te verplaatsen. Laatst zat ik in een stille zondagavondtrein. Het openbaar vervoer is een verhalenmachine, ik ben de spoorwegen erg dankbaar, vooral voor de vertragingen. Maar nu stapte een man in, die over zijn broek een lange jurk aan had. Na een tijdje trok hij zijn broek uit en schortte zijn jurk op. 
Hij zat met zijn blote billen op het skai leer van de NS. Ik had de indruk dat hij zich overgaf aan een drang, een stem, die sterker was dan hijzelf. Hij wilde het niet, maar hij moest dat doen. En ik werd die man. Ik kon het te goed begrijpen. Niet per se de uitvoering met de broek en de jurk, maar dat verloren gevecht tegen een aandrang.”
Hij vertelt dat hij tijdens het schrijven soms wordt gesouffleerd door ‘Binnenstem’. Die bemoeit zich met wat hij schrijft. En Binnenstem, lezen we in zijn nieuwe boek, heeft ook uitgesproken meningen over wat hij zou moeten doen. Voor de trein springen bijvoorbeeld. 
Nog voordat ik een eerste vraag heb gesteld, zegt Van Dis: “Als ik in een vliegtuig stap, hoop ik altijd dat het neerstort. Maar als we dan veilig zijn geland, ben ik toch opgelucht.” Daarmee ligt meteen op tafel wat ik met enige omzichtigheid had willen benaderen: het ‘stomme verlangen naar de dood’, dat in het boek een grote rol speelt.

In een aangrijpende scène laat de ik zich meevoeren met de stroom van de rivier, half hopend op het einde. Hoe zit dat bij u, met dat ‘stomme verlangen’?

“Natuurlijk wil ik leven, want ik wil boeken schrijven. Maar in de schrijver die ik ben, zit een vernietigende kracht, die wil mij ombrengen. Die kracht moet ik tot zwijgen brengen, en dat doe ik met mijn pen. Dat gevecht is mijn schrijverschap. Het gevaar van daarover praten is dat het al gauw koket wordt. 
"Ik wil het beslist on-koketteren. Wat ik weet is dit: een deel van mij is altijd bezig met een worstcasescenario: ouderdom, armoede, ziekte, lijden. Plus alles wat rondzweefde in het huis waar ik ben opgevoed: oorlog, opsluiting, gemarteld worden. Ten opzichte van die dingen is de dood een veilig heenkomen.”

Maar een dode schrijver schrijft niet.

“Precies, de woorden van Michel Houellebecq. Ik heb zijn tekst, ‘Leven, lijden, schrijven’, laatst pas gelezen. Daarin zegt hij: lijden is de bron van alle kunst. Zo is het. Maar als ik dat zou opschrijven, zou ik de eerste zijn om mezelf hard uit te lachen. Of wat denk je van ‘Multatuli’, Latijn voor: ik heb veel geleden. Ja, ik ben veel geslagen, buiten westen geslagen, door mijn vader. 
"Ik weet niet hoe je dat in het Latijn zegt, maar ik haal het niet in mijn hoofd om dat als nom de plume te kiezen. Ik wil geen zelfmedelijden. Ik houd mezelf voor: maak het niet groter dan het is, schrijven is een ambacht, zorg dat je dat naar behoren en vermogen uitoefent.”

Is het de aantrekkingskracht van de dood die u het zwijgen wil opleggen, meer dan een afschuw van het leven?

“Ja. Ik heb geprobeerd het boze te vangen en op te sluiten in een boek. En dat ging ver hoor. Gepieker of ik de reservesleutel van mijn auto op mijn bureau zou leggen met een briefje erbij: hij staat bij de strekdam. Wat ik aan zou trekken - een schone onderbroek uiteraard! - dat heb ik allemaal opgeschreven. En toen weer doorgestreept. Het opschrijven was de bezwering. Slechts een fractie ervan komt de lezer van dit boek onder ogen.”

Maar u bent ook een schrijver die het leven bezingt.

“Het leven is een angstige zaak. Ik doe graag mee aan de beschaving, maar beschaving is een dun laagje. Daaronder is de mens voor de mens een wolf. Je zou misschien denken dat ik op mijn zeventigste inmiddels een dikke huid heb ontwikkeld. Maar nee, die huid wordt steeds dunner. Ik ben altijd bang voor de aai die een knijp wordt.
“Al is er ook een kant van mij die helemaal niet bang is. Ik ga zonder schroom op de televisie. Of op het toneel. Maar daarbij vermijd ik het contact met het publiek, de ander. Bij televisie is die niet aanwezig, en bij toneel zie je vanaf het podium niet wat er in de zaal zit. Na afloop trek ik me dan terug in mijn cel. Voor zover er durf is in mij, dan in de cocon van eenzaamheid. Van daaruit durf ik naar voren te rennen en mezelf te laten zien. Maar daarna ren ik hard weg.”

Ook in de grimmige werkelijkheid van Zuid-Afrika onder de apartheid hebt u een zekere durf betoond.

“Op bescheiden schaal hoor. Om een koffer met contrabande voor het verzet het land in te smokkelen, maakte ik gebruik van mijn acteertalent. De douanier sprak ik aan met ‘oom’, wat in het Afrikaans een teken van eerbied en tegelijk vertrouwdheid is. Ik bezong het Afrikaanse land voor hem, en vertelde hoe blij ik was eindelijk voet op die grond te zetten. 
"Binnen de kortste keren had ik de benodigde stempels en krullen. Als het oorlog wordt, ben ik zeker weer van de partij. Dan hoor ik uit en fluister door. Als kameleon ben ik op mijn best. Voor mijn volgende roman gá ik zelfs naar oorlogsgebied. Gek genoeg ben ik daar ook niet bang voor. Nee, meer wil ik daar nog niet over vertellen.”

Het vermijden van de directe confrontatie, is dat ook de reden dat u vele genres beoefent maar nooit de polemiek?

“Absoluut. Dat zou ik onmogelijk kunnen. Ik heb talent voor vileine spot, ik kan nare dingen denken over sommige mensen, maar dat zal ik nooit op papier zetten. Ik heb grote moeite met het dwangmatige labelen van alles en iedereen. Twee ballen voor haar, drie sterren voor hem, deze homo, die hetero… trouwens, niemand is volledig homo of hetero. Ik ben totaal pan-seksueel! Ik kan het ook met een watermeloen, en waarom zou dat niet mogen? ‘Roman’ is ook zo’n label. Connie Palmen zei eens: het is een roman omdat ik dat vind. Daar ben ik het helemaal mee eens.”

Hoe is deze ‘roman in verhalen’ ontstaan?

“Ik was bezig met een heel ander boek, iets vrolijks over een man die in huis woont bij een psychiater en diens patiënten beschrijft op basis van de geluiden uit de wachtkamer. Ik was al zeker honderd bladzijden op streek, toen ik niet meer verder kon. Ik zat een verhaal te vertellen maar de ik die dat zat op te schrijven, hier in deze kamer, die wilde gewoon dood. 
"Mijn binnenstem zei toen: schrijf eerst dat maar eens op. Binnenstem, die ik in dit boek bijna als een personage opvoer, is altijd bij mij geweest. Soms zegt hij: stel je niet aan. Maar soms ook: laat je gaan en trek je geen barst aan van mensen die zeggen dat je je aanstelt. Ik begon te schrijven en wat ontstond waren deze vignetten over alleen-zijn.
“Wie niet in het boek voorkomt maar wel een belangrijke rol in mijn leven speelt is Nachtredacteur. Elke nacht om drie uur word ik wakker. Dan krijg ik heel precieze inzichten over wat ik die dag heb geschreven. Een zin die niet klopt, een bewering die niet houdbaar is. Die aanwijzingen neem ik in dank over.
“Van blokkades heb ik nooit last, schrijven vind ik alleen maar leuk. Ik heb altijd behoefte aan lyriek, het liefst zou ik een hele roman in dichtvorm schrijven. Het is niet zo dat ik dat erop leg, dat ik het herschrijf en oppoets tot het zo is, nee, zo komt het eruit en daarna komt de verkaling, dan streep ik door. In Nederland bestaat de glorie van de kaalheid, in Latijns-Amerika zijn vier bijvoeglijk naamwoorden achter elkaar doodnormaal. Ik zit daar tussenin.”
Tekst loopt door onder afbeelding. 
Adriaan van Dis - In het buitengebied © Trouw

Is dat een aanklacht tegen kaal proza?

“Nee, bij Elsschot vind ik het prachtig. Bovendien is mijn eigen stijl ook niet constant. Ik werk wel altijd in dezelfde tuin en ik stuit altijd op stronken uit het verleden, maar daar probeer ik steeds anders naar te kijken, een andere kleur aan te geven.”

In dit boek lijkt de oorlog zeer nabij. Maar ondanks zijn doodsverlangen neemt de ik toch maatregelen om te overleven: hij gaat varkens houden, benzine inslaan en rijst hamsteren.

“Van mijn tiende tot mijn negentiende bezocht ik de zomerkampen van de vrijzinnig christelijke jeugdcentrale. Andere kinderen werden daar gestald voor een weekje, maar ik bleef wel een maand, want alles was leuker dan thuis. Dus ik kan van een winterwortel een driesterrenmaaltijd maken, en ik weet precies welke bessen in het bos je kunt eten. Desnoods snijd ik de hals van een hert door. En thuis waren wij permanent voorbereid op een oorlog. De kelder vol Lipton koffie, en fietslampjes verbonden aan Witte Kat batterijen, zodat we ook als de stroom uitviel nog de ‘Wenken voor de Jongste Dag’ zouden kunnen lezen.
“Dus je moet het zo zien: The more you think of dying, the better you will live. Een fles wodka achterover slaan en dan die rivier inlopen is de laatste mogelijkheid, een levensverzekering.”

Zou u het graag meemaken, die Jongste Dag?

“Soms denk ik bij alle verveling en klaagzang om ons heen wel eens nou, een flinke tik op de vingers zou misschien niet slecht zijn. Ik heb besloten dat dit tijdsgewricht vraagt om een andere manier van kijken naar de werkelijkheid. Niet meer in opinies van dit is goed en dat is slecht, of hier sta ik en daar sta jij. Meer beschrijvend. Dan komt tussen de regels door vanzelf wel te voorschijn wat ik niet meer zo duidelijk wil benoemen: de wankelmoedigheid, de twijfel, al het ongeluk, onze vergissingen, onze kwetsbaarheden en de manieren waarop we ons harnassen.” 
‘In het buitengebied’, het nieuwe boek van Adriaan van Dis, is een ‘roman in verhalen’. Plaats en hoofdpersoon zijn telkens dezelfde: een mannelijke ‘ik’ op leeftijd, die in de bocht van een rivier woont, als ‘een nieuwkomer onder de achterblijvers’. 
In de verhalen treden verschillende figuren uit dat buitengebied naar voren, ‘een beetje arm, een beetje gek, een beetje op de vlucht voor de tijd, die vreselijke tijd’. Contact wordt gezocht maar niet gelegd, de ik-figuur blijft alleen. De rivier lokt.
Adriaan van Dis - In het buitengebied
Atlas Contact
160 blz. €18,99

Adriaan van Dis

Adriaan van Dis’ debuut, de novelle ‘Nathan Sid’ (1983), was het compacte begin van een wijd uitwaaierend maar hecht oeuvre. Behalve elf romans (‘Familieziek’ is een doorwerking van ‘Indische duinen’, en dat weer van ‘Nathan Sid’) schreef hij boeken over zijn ervaringen in Afrika, essayistiek en vorig jaar een theaterbewerking van zijn bekroonde roman ‘Ik kom terug’, waarin hij zelf de hoofdrol speelde. In 2015 ontving Van Dis de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.

Ik heb een te groot talent om me in bepaalde types te verplaatsen
Ik wil geen zelf­me­de­lij­den. Ik houd mezelf voor: maak het niet groter dan het is, schrijven is een ambacht
Het opschrijven was de bezwering. Slechts een fractie ervan komt de lezer van dit boek onder ogen
Ik heb grote moeite met het dwangmatige labelen van alles en iedereen. Twee ballen voor haar, drie sterren voor hem, deze homo, die hetero…
Ik heb altijd behoefte aan lyriek, het liefst zou ik een hele roman in dichtvorm schrijven
Soms denk ik bij alle verveling en klaagzang om ons heen wel eens nou, een flinke tik op de vingers zou misschien niet slecht zijn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten