De Engelse blogger Baktash Noori trok na de aanslag in Manchester de stad in om zoveel mogelijk mensen te knuffelen. Hij deed een blinddoek om en nam plaats naast een bord met het opschrift 'Ik ben een moslim en ik vertrouw je. Vertrouw je mij genoeg voor een omhelzing?' |
De
dood lonkt, in Adriaan van Dis’ nieuwste boek, ‘In het buitengebied’.
‘Ik heb geprobeerd het boze te vangen en op te sluiten in een boek.’
Gedurende
ons gesprek houdt Adriaan van Dis de ogen gesloten. “Dan zie ik het
voor me wat ik zeg, dan formuleer ik beter.” Hij zit aan zijn
schrijftafel, op de enige stoel in zijn huis die niet aan zijn
rigoureuze esthetische norm voldoet. “M’n rug”, zo verklaart hij die
uitzondering. De gesloten ogen maken het mogelijk zijn gezicht te
observeren.
Het
zilvergrijze haar wordt wat dunner, de linker mondhoek hangt een
fractie lager dan de rechter. En op zijn voorhoofd zit een klein wondje.
“Ja, gisteren een ei tegen m’n kop geslagen, te hard.” Zijn stem brengt
het gezicht tot leven. Het spreken van Van Dis vormt een aparte vleugel
in het huis van de Nederlandse taal. Sommigen houden het voor bekakt,
anderen zwijmelen erbij.
Mij valt
vooral op dat hij de taal telkens inzet om zichzelf razendsnel te
ironiseren. Zoals aan het eind van het interview, wanneer hij ineens zal
zeggen: “Is het zo naar behoren, of had u nog dieper willen boren?” Hij
spreekt het uit als beheuren, en dus ook beuren.
In
de kraag van zijn overhemd schuilt een dofgouden schakelketting. In de
roman ‘Dubbelliefde’ (1999) ontworstelt de held zich aan zijn milieu met
behulp van een halsketting, aangeduid als Talisman. “Het is mijn
schrijfketting, hij geeft mij lef”, zegt Van Dis. Maar net als in de
roman wordt hij behoedzaam gedragen, niet ostentatief. “Het is niet vaak
dat ik hem om durf te doen. Straks te zien in het Literatuur museum,
naast de stofzuiger van Vestdijk.”
Van
Dis, achterover leunend, de geloken blik richting plafond, begint te
praten: “Ik heb een te groot talent om me in bepaalde types te
verplaatsen. Laatst zat ik in een stille zondagavondtrein. Het openbaar
vervoer is een verhalenmachine, ik ben de spoorwegen erg dankbaar,
vooral voor de vertragingen. Maar nu stapte een man in, die over zijn
broek een lange jurk aan had. Na een tijdje trok hij zijn broek uit en
schortte zijn jurk op.
Hij zat met
zijn blote billen op het skai leer van de NS. Ik had de indruk dat hij
zich overgaf aan een drang, een stem, die sterker was dan hijzelf. Hij
wilde het niet, maar hij moest dat doen. En ik werd die man. Ik kon het
te goed begrijpen. Niet per se de uitvoering met de broek en de jurk,
maar dat verloren gevecht tegen een aandrang.”
Hij
vertelt dat hij tijdens het schrijven soms wordt gesouffleerd door
‘Binnenstem’. Die bemoeit zich met wat hij schrijft. En Binnenstem,
lezen we in zijn nieuwe boek, heeft ook uitgesproken meningen over wat
hij zou moeten doen. Voor de trein springen bijvoorbeeld.
Nog
voordat ik een eerste vraag heb gesteld, zegt Van Dis: “Als ik in een
vliegtuig stap, hoop ik altijd dat het neerstort. Maar als we dan veilig
zijn geland, ben ik toch opgelucht.” Daarmee ligt meteen op tafel wat
ik met enige omzichtigheid had willen benaderen: het ‘stomme verlangen
naar de dood’, dat in het boek een grote rol speelt.
In een aangrijpende scène laat de ik zich meevoeren met de stroom van de rivier, half hopend op het einde. Hoe zit dat bij u, met dat ‘stomme verlangen’?
“Natuurlijk wil
ik leven, want ik wil boeken schrijven. Maar in de schrijver die ik ben,
zit een vernietigende kracht, die wil mij ombrengen. Die kracht moet ik
tot zwijgen brengen, en dat doe ik met mijn pen. Dat gevecht is mijn
schrijverschap. Het gevaar van daarover praten is dat het al gauw koket
wordt.
"Ik wil het beslist
on-koketteren. Wat ik weet is dit: een deel van mij is altijd bezig met
een worstcasescenario: ouderdom, armoede, ziekte, lijden. Plus alles wat
rondzweefde in het huis waar ik ben opgevoed: oorlog, opsluiting,
gemarteld worden. Ten opzichte van die dingen is de dood een veilig
heenkomen.”
Maar een dode schrijver schrijft niet.
“Precies,
de woorden van Michel Houellebecq. Ik heb zijn tekst, ‘Leven, lijden,
schrijven’, laatst pas gelezen. Daarin zegt hij: lijden is de bron van
alle kunst. Zo is het. Maar als ik dat zou opschrijven, zou ik de eerste
zijn om mezelf hard uit te lachen. Of wat denk je van ‘Multatuli’,
Latijn voor: ik heb veel geleden. Ja, ik ben veel geslagen, buiten
westen geslagen, door mijn vader.
"Ik
weet niet hoe je dat in het Latijn zegt, maar ik haal het niet in mijn
hoofd om dat als nom de plume te kiezen. Ik wil geen zelfmedelijden. Ik
houd mezelf voor: maak het niet groter dan het is, schrijven is een
ambacht, zorg dat je dat naar behoren en vermogen uitoefent.”
Is het de aantrekkingskracht van de dood die u het zwijgen wil opleggen, meer dan een afschuw van het leven?
“Ja. Ik heb geprobeerd het boze te vangen en op te sluiten in
een boek. En dat ging ver hoor. Gepieker of ik de reservesleutel van
mijn auto op mijn bureau zou leggen met een briefje erbij: hij staat bij
de strekdam. Wat ik aan zou trekken - een schone onderbroek uiteraard! -
dat heb ik allemaal opgeschreven. En toen weer doorgestreept. Het
opschrijven was de bezwering. Slechts een fractie ervan komt de lezer
van dit boek onder ogen.”
Maar u bent ook een schrijver die het leven bezingt.
“Het
leven is een angstige zaak. Ik doe graag mee aan de beschaving, maar
beschaving is een dun laagje. Daaronder is de mens voor de mens een
wolf. Je zou misschien denken dat ik op mijn zeventigste inmiddels een
dikke huid heb ontwikkeld. Maar nee, die huid wordt steeds dunner. Ik
ben altijd bang voor de aai die een knijp wordt.
“Al
is er ook een kant van mij die helemaal niet bang is. Ik ga zonder
schroom op de televisie. Of op het toneel. Maar daarbij vermijd ik het
contact met het publiek, de ander. Bij televisie is die niet aanwezig,
en bij toneel zie je vanaf het podium niet wat er in de zaal zit. Na
afloop trek ik me dan terug in mijn cel. Voor zover er durf is in mij,
dan in de cocon van eenzaamheid. Van daaruit durf ik naar voren te
rennen en mezelf te laten zien. Maar daarna ren ik hard weg.”
Ook in de grimmige werkelijkheid van Zuid-Afrika onder de apartheid hebt u een zekere durf betoond.
“Op
bescheiden schaal hoor. Om een koffer met contrabande voor het verzet
het land in te smokkelen, maakte ik gebruik van mijn acteertalent. De
douanier sprak ik aan met ‘oom’, wat in het Afrikaans een teken van
eerbied en tegelijk vertrouwdheid is. Ik bezong het Afrikaanse land voor
hem, en vertelde hoe blij ik was eindelijk voet op die grond te
zetten.
"Binnen de kortste keren had
ik de benodigde stempels en krullen. Als het oorlog wordt, ben ik zeker
weer van de partij. Dan hoor ik uit en fluister door. Als kameleon ben
ik op mijn best. Voor mijn volgende roman gá ik zelfs naar
oorlogsgebied. Gek genoeg ben ik daar ook niet bang voor. Nee, meer wil
ik daar nog niet over vertellen.”
Het vermijden van de directe confrontatie, is dat ook de reden dat u vele genres beoefent maar nooit de polemiek?
“Absoluut.
Dat zou ik onmogelijk kunnen. Ik heb talent voor vileine spot, ik kan
nare dingen denken over sommige mensen, maar dat zal ik nooit op papier
zetten. Ik heb grote moeite met het dwangmatige labelen van alles en
iedereen. Twee ballen voor haar, drie sterren voor hem, deze homo, die
hetero… trouwens, niemand is volledig homo of hetero. Ik ben totaal
pan-seksueel! Ik kan het ook met een watermeloen, en waarom zou dat niet
mogen? ‘Roman’ is ook zo’n label. Connie Palmen zei eens: het is een
roman omdat ik dat vind. Daar ben ik het helemaal mee eens.”
Hoe is deze ‘roman in verhalen’ ontstaan?
“Ik
was bezig met een heel ander boek, iets vrolijks over een man die in
huis woont bij een psychiater en diens patiënten beschrijft op basis van
de geluiden uit de wachtkamer. Ik was al zeker honderd bladzijden op
streek, toen ik niet meer verder kon. Ik zat een verhaal te vertellen
maar de ik die dat zat op te schrijven, hier in deze kamer, die wilde
gewoon dood.
"Mijn binnenstem zei
toen: schrijf eerst dat maar eens op. Binnenstem, die ik in dit boek
bijna als een personage opvoer, is altijd bij mij geweest. Soms zegt
hij: stel je niet aan. Maar soms ook: laat je gaan en trek je geen barst
aan van mensen die zeggen dat je je aanstelt. Ik begon te schrijven en
wat ontstond waren deze vignetten over alleen-zijn.
“Wie
niet in het boek voorkomt maar wel een belangrijke rol in mijn leven
speelt is Nachtredacteur. Elke nacht om drie uur word ik wakker. Dan
krijg ik heel precieze inzichten over wat ik die dag heb geschreven. Een
zin die niet klopt, een bewering die niet houdbaar is. Die aanwijzingen
neem ik in dank over.
“Van blokkades
heb ik nooit last, schrijven vind ik alleen maar leuk. Ik heb altijd
behoefte aan lyriek, het liefst zou ik een hele roman in dichtvorm
schrijven. Het is niet zo dat ik dat erop leg, dat ik het herschrijf en
oppoets tot het zo is, nee, zo komt het eruit en daarna komt de
verkaling, dan streep ik door. In Nederland bestaat de glorie van de
kaalheid, in Latijns-Amerika zijn vier bijvoeglijk naamwoorden achter
elkaar doodnormaal. Ik zit daar tussenin.”
Tekst loopt door onder afbeelding.
Is dat een aanklacht tegen kaal proza?
“Nee,
bij Elsschot vind ik het prachtig. Bovendien is mijn eigen stijl ook
niet constant. Ik werk wel altijd in dezelfde tuin en ik stuit altijd op
stronken uit het verleden, maar daar probeer ik steeds anders naar te
kijken, een andere kleur aan te geven.”
In dit boek lijkt de oorlog zeer nabij. Maar ondanks zijn doodsverlangen neemt de ik toch maatregelen om te overleven: hij gaat varkens houden, benzine inslaan en rijst hamsteren.
“Van
mijn tiende tot mijn negentiende bezocht ik de zomerkampen van de
vrijzinnig christelijke jeugdcentrale. Andere kinderen werden daar
gestald voor een weekje, maar ik bleef wel een maand, want alles was
leuker dan thuis. Dus ik kan van een winterwortel een
driesterrenmaaltijd maken, en ik weet precies welke bessen in het bos je
kunt eten. Desnoods snijd ik de hals van een hert door. En thuis waren
wij permanent voorbereid op een oorlog. De kelder vol Lipton koffie, en
fietslampjes verbonden aan Witte Kat batterijen, zodat we ook als de
stroom uitviel nog de ‘Wenken voor de Jongste Dag’ zouden kunnen lezen.
“Dus
je moet het zo zien: The more you think of dying, the better you will
live. Een fles wodka achterover slaan en dan die rivier inlopen is de
laatste mogelijkheid, een levensverzekering.”
Zou u het graag meemaken, die Jongste Dag?
“Soms
denk ik bij alle verveling en klaagzang om ons heen wel eens nou, een
flinke tik op de vingers zou misschien niet slecht zijn. Ik heb besloten
dat dit tijdsgewricht vraagt om een andere manier van kijken naar de
werkelijkheid. Niet meer in opinies van dit is goed en dat is slecht, of
hier sta ik en daar sta jij. Meer beschrijvend. Dan komt tussen de
regels door vanzelf wel te voorschijn wat ik niet meer zo duidelijk wil
benoemen: de wankelmoedigheid, de twijfel, al het ongeluk, onze
vergissingen, onze kwetsbaarheden en de manieren waarop we ons
harnassen.”
‘In het buitengebied’, het
nieuwe boek van Adriaan van Dis, is een ‘roman in verhalen’. Plaats en
hoofdpersoon zijn telkens dezelfde: een mannelijke ‘ik’ op leeftijd, die
in de bocht van een rivier woont, als ‘een nieuwkomer onder de
achterblijvers’.
In de verhalen treden
verschillende figuren uit dat buitengebied naar voren, ‘een beetje arm,
een beetje gek, een beetje op de vlucht voor de tijd, die vreselijke
tijd’. Contact wordt gezocht maar niet gelegd, de ik-figuur blijft
alleen. De rivier lokt.
Adriaan van Dis - In het buitengebied
Atlas Contact
160 blz. €18,99
Atlas Contact
160 blz. €18,99
Adriaan van Dis
Adriaan
van Dis’ debuut, de novelle ‘Nathan Sid’ (1983), was het compacte begin
van een wijd uitwaaierend maar hecht oeuvre. Behalve elf romans
(‘Familieziek’ is een doorwerking van ‘Indische duinen’, en dat weer van
‘Nathan Sid’) schreef hij boeken over zijn ervaringen in Afrika,
essayistiek en vorig jaar een theaterbewerking van zijn bekroonde roman
‘Ik kom terug’, waarin hij zelf de hoofdrol speelde. In 2015 ontving Van
Dis de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
Ik heb een te groot talent om me in bepaalde types te verplaatsen
Ik wil geen zelfmedelijden. Ik houd mezelf voor: maak het niet groter dan het is, schrijven is een ambacht
Het opschrijven was de bezwering. Slechts een fractie ervan komt de lezer van dit boek onder ogen
Ik heb grote moeite met het dwangmatige labelen van alles en iedereen. Twee ballen voor haar, drie sterren voor hem, deze homo, die hetero…
Ik heb altijd behoefte aan lyriek, het liefst zou ik een hele roman in dichtvorm schrijven
Soms denk ik bij alle verveling en klaagzang om ons heen wel eens nou, een flinke tik op de vingers zou misschien niet slecht zijn