Interview Musicus Barbara Hannigan (51) voelt zich het fijnst op ongebaande paden. Ze begon als klassiek sopraan en ontwikkelde zich na haar 35ste als dirigent. „Het risico is mijn comfortzone.”
Ze woont hier al zeven jaar niet meer, maar Nederland was twintig jaar lang thuis voor de Canadese dirigent en sopraan Barbara Hannigan. Eerst woonde ze anti-kraak, als student aan de operaopleiding van het Koninklijk Conservatorium Den Haag. Toen in het souterrain van muziekvriend en mentor Reinbert de Leeuw, in Amsterdam-Zuid. En de laatste jaren in de Jordaan met haar toenmalige echtgenoot, de in 2022 overleden theaterregisseur Gijs de Lange.
„Nederland was belangrijk voor mijn ontwikkeling”, zegt ze. Desgevraagd spreekt ze ook Nederlands, één zinnetje. „Ik kan het wel, maar niet goed.” Het klinkt als Koningin Máxima in haar verlovingstijd; charmant maar brokkelig. Hannigan lacht. „Dank je. Dus liever Engels inderdaad.”
Hannigan was 24 toen ze in 1995 vanuit Toronto naar Den Haag kwam. Dáár moest je zijn als je liefde voor het podium en voor nieuwe muziek wilde combineren, was haar gezegd. Het bleek goed advies. Vrijwel meteen kon ze haar studie combineren met optredens. Ze zong Händel-aria’s in Groningen, de titelrol in Janáceks Het Sluwe Vosje in Den Haag, ontmoette volop componisten en sloot een vriendschap met Reinbert de Leeuw, die als leider van ensemble Asko|Schönberg decennialang het gezicht en het geweten van de uitvoeringspraktijk van nieuwe muziek was.
„Nederland was, kort samengevat, precies wat ik hoopte”, zegt ze. „Een plek waar ik veelzijdig mezelf kon zijn.”
De eerste treffer in het NRC-archief is een concert in 1997. „Zodra sopraan Barbara Hannigan haar intrede doet, zou componist Olivier Messiaen waarschijnlijk met genoegen hebben geknikt”, noteert recensent Ernst Vermeulen. In 1999 volgde een dragende rol in de opera Writing to Vermeer van Louis Andriessen en in 2002 in de vernieuwende, multi-disciplinaire kameropera One van Michel van der Aa. Hannigan zong de ‘ene’; een opgejaagde vrouw die een (gezongen) dialoog aangaat met haar alter-ego op video, intussen woest dorre takken in tweeën knakkend. Het zette haar op de kaart als charismatische alleskunner; een „snijdend hoge maar allesbehalve iele” (NRC 2002) sopraan met een boeiende podiumuitstraling. Ook zong ze bij de Nationale Opera in Amsterdam hoofdrollen in Rage d’Amours (Rob Zuidam, 2005) en Lessons of Love and Violence (George Benjamin, 2018).
Drie katten
Wie Barbara Hannigan thuis wil spreken, moet sinds corona naar Finistère in de Franse Bretagne – aan het ‘einde van de wereld’ dus. „Maar ik heb hier de zegeningen van het internet”, mailt ze vooraf. „Dus bespaar jezelf vooral twee keer twaalf uur rijden en bel of zoom.”
Tijdens een van de lockdowns heeft Hannigan – mét haar drie katten – haar appartement in Parijs verruild voor dit landhuis. De Franse acteur en regisseur Mathieu Amalric, met wie ze een lat-relatie heeft en die drie documentaires over haar maakte, woont ook in Bretagne – iets verder noordelijk. De zee is nabij. In veel opzichten, zegt ze, doet deze nieuwe thuishaven denken aan de plek waar ze opgroeide: het goudmijnersdorp Waverley op het schiereiland Nova Scotia, aan de oostkust van Canada.
„Hier kan ik de zee zien, met de getijden. Daar was het een meer. Het klimaat is ook anders. Hier is het in februari al 17 graden, daar lag ‘s winters overal sneeuw. Maar het gevoel omringd te zijn door de natuur is verwant. Dat je een middag lang gewoon maar in de vensterbank gaat zitten bijvoorbeeld, of gaat hardlopen in het bos. Maar ik lig ook vaak urenlang stil in mijn hangmat om te kijken naar de wolken en te luisteren naar de vogels.”
Haar leven bestaat vooral uit repeteren, eten en slapen. Ze is solitair en heeft nauwelijks een sociaal leven, vertelde ze vorig jaar al aan de Belgische krant De Tijd. Op het podium gaat ze tot het uiterste. Onvergetelijk was haar intens fysieke invulling van Alban Bergs Lulu bij de Brusselse Muntopera, te zien in 2012 en 2021. Ze liep op spitzen, klom in touwen. Na die eerste keer in 2012 hinkte ze door Brussel, omdat ze nauwelijks nog kon lopen. „De pijn verbijtend, maar trots”. zei ze toen.
Kinderlijke creativiteit
Het tandartsengezin waaruit ze stamt had vier kinderen, Barbara was deel van een gemengde tweeling („De meisjes schijnen dan vaak de dominante te zijn, bij ons klopte dat.”). Daarnaast heeft ze één oudere zus en één jongere broer. Muziek was vanzelfsprekend onderdeel van de opvoeding, net als sport (rennen, watersporten, volleybal), catechisatie en de padvinderij.
„Druk? Ja. Natuurlijk. We hadden een urenschema. Onze moeder bracht ons steeds overal heen.”
Barbara speelde piano en zong en wist als kleuter al dat ze de muziek in wilde. Firestarter was mevrouw MacEwan, haar juf op de basisschool, met wie ze nog steeds contact onderhoudt. „Ze was jong, briljant en extreem gedreven in wat toen haar eerste baan was. Velen uit ons dorp zijn later musicus geworden of doorgegaan in een andere kunstvorm.” De succesformule: het vrij laten stromen van de kinderlijke creativiteit. „Bij het zingen in de kring stond ik als 5-jarige tussen twee kinderen die geen wijs konden houden. Zo leerden zij zingen en ik verantwoordelijkheid – zonder dat er één woord aan was gewijd. En mevrouw MacEwan draaide ook grammofoonplaten in de klas, de Vijfde symfonie van Beethoven herinner ik me. Tatatatám! Daar mocht dan iemand op het bord een vrije grafische tekening bij maken. Alles straalde plezier én ernst uit. Daar heb je je leven plezier van.”
Haar oudere zus werd celliste. Haar tweelingbroer eerst drummer, toen loodgieter. Toen Barbara 17 was verhuisde het gezin naar Toronto, waar ze zanglessen nam bij de beroemde sopraan Mary Morrison. Ze hield tien jaar lang les van haar. „Het klikte. Morrison was heel veelzijdig: ze zong muziek van Puccini tot eigentijds. En ze herkende iets in mij, een soort intellectuele honger denk ik, plus mijn liefde voor hedendaags repertoire. Ik vond het vanaf het eerste moment leuk met componisten samen te werken en ik was er goed in – wat weinig zangers met me deelden. Dat leidt dan automatisch tot een soort verantwoordelijkheid. Zo werd mijn roeping steeds concreter.”
Naast muziek volgde ze een minor religie. Boeken over godsdienstgeschiedenis en filosofie leest ze nog steeds graag, zegt ze. Op haar Twitterprofiel noemt ze zich ‘Epicure’. „Maar dat doelt meer op mijn liefde voor eten en drinken dan op de filosoof Epicurus. Was je hier geweest, dan had ik een lekkere lunch gekookt. Goed eten vind ik heel erg belangrijk. Juíst wanneer je veel van huis bent.”
100 wereldpremières
Inmiddels staat de teller op 90 gezongen wereldpremières, aldus Hannigans officiële biografie. „Maar ik denk dat het er eerder honderd zijn”, zegt ze. „Astronomisch? Nee, ik vind het eerder weinig als je erover nadenkt. Ik begon toen ik 17 was. Dat zijn omgerekend dus drie nieuwe stukken per jaar. Dat voelt voor mij extreem lui.”
Ze lacht erom, maar veeleisendheid (aan jezelf en anderen) is deel van Hannigan. Op Vimeo vind je nog korte interviews uit 2012, met zangstudenten van ARTEZ in Zwolle net nadat ze masterclasses van Hannigan kregen. Grote ogen, rode konen. Hannigans borende concentratie, de directe manier waarop ze zegt wat eraan schort; het was volgens de studenten „next level” en ook „streng en spannend”. „Hannigan leert je hoe ver je zou kunnen komen als je hard genoeg werkt,” zegt een van de studenten.
Hannigans eigen pad nam een wending rond haar 35ste. Voor de 70ste verjaardag van Reinbert de Leeuw studeerde ze een dubbelact in als zangeres én dirigent van Ligeti’s Mysteries of the Macabre. „Frappant was de wiebel- en slagtechnische nauwkeurigheid van de De Leeuw-karikatuur die een bepruikte Barbara Hannigan opvoerde”, noteerde De Volkskrant.
Dat was in 2008. Nu, vijftien jaar later, is van wat ze doet nog maar een derde zingen; dirigeren is de hoofdmoot. Haar debuut bij het Concertgebouworkest was afgelopen december „toverachtig” goed (NRC, *****), en een „droom” (de Volkskrant , *****).
„Reinbert de Leeuw heeft me vanaf het begin een goede raad gegeven”, zegt ze. „Hij zei: ‘als je dirigent wordt, gaan mensen je op een voetstuk plaatsen. Maar ga niet zelf óók geloven dat je meer bent dan de musici.’”
‘Als dirigent kan ik in principe doorgaan tot ik 90 ben, maar een zangcarrière is eindig’
Voor praktische dirigeerlessen reisde ze op en neer naar de dirigentenkweekmeester Jorma Panula in Helsinki, bij wie (onder heel veel anderen) ook aankomend Concertgebouworkest-chef Klaus Mäkelä heeft gestudeerd. „Ik heb een jaar lang privéles bij Panula gevolgd, dat hielp enorm. Beweeglijk ben ik ook als sopraan altijd geweest, maar als dirigent moet je weten hoe je die eigenheid van je motoriek kunt inzetten. Het orkest reageert direct op jouw fysieke authenticiteit. Of niet, en dan is het ook meteen game over. Daarom zijn echt goede dirigenten ook zo interessant om naar te kijken. Iedereen heeft een andere stijl, maar ze zijn allemaal trouw aan zichzelf.”
Dat laatste inzicht was dan weer níet van Jorma Panula of Reinbert de Leeuw, maar van dirigent Sir Simon Rattle. „Als Panula je de basistechnieken leert, bel je mij maar voor de rest, zei hij. Eén keer was ik tijdens een repetitie zo intens gespannen, dat ik mijn adem ging inhouden. Toen heb ik Simon opgebeld. Hij zei: ‘Just be the Ligeti Girl’. Ofwel: zoek de staat-van-zijn waarin je je het meest jezelf, het meest op je gemak voelt. Voor mij is dat als ik bepaalde muziek zing. Ligeti’s Grand Macabre of Bergs Lulu, dat zijn stukken waarin ik me grenzeloos zelfverzekerd heb gevoeld. Die energie neem ik nu mee als ik voor een orkest sta. Het was een geweldig advies. We hebben allemaal mentoren nodig.”
Tijdens corona voegde ze daad-bij-woord in het project Momentum. Op Hannigans instigatie noodden grote artiesten jonge talenten (die door de coronalockdowns ‘momentum’ hadden gemist in hun carrières) om tien minuten op te treden tijdens hun concert. „De opzet werkte heel goed”, zegt ze. „Het was één van mijn coronaprojecten. Nee, voor mij geen Netflix of bankhangen, sorry. Ik probeer altijd te denken: wat kan hier voor goeds uitkomen? In dit geval was dat voor mij: tijd voor lezen en studeren. Met drie jonge dirigenten ben ik een Mahler-clubje gestart. Samen hebben we álles gelezen wat er over Mahler te lezen viel. Al lag de focus natuurlijk óók op de partituur. Die is altijd mijn uitgangspunt. Naar opnames luister ik pas daarna. In die zin maakt het me ook niet uit of ik een bekende symfonie van Mahler moet instuderen of een wereldpremière.” Het raakt direct aan de essentie van waar dirigeren over gaat, zegt ze. Waar ligt je meerwaarde?
„Ik wil elke compositie zo scherp mogelijk in beeld zien te krijgen, met mijn liefde en fascinatie als gereedschap. En ik heb daarbij de mazzel dat ik snel een innerlijke klankvoorstelling heb van een nieuwe partituur, omdat ik als zanger ontelbare uren met nieuwe stukken in de bieb heb gezeten.”
De Mahler-studie resulteerde vorig jaar al in het album Sehnsucht. De jonge dirigent Rolf Verbeek (één van de leden van de Mahlerclub) leidt daarop kamerorkest RCO Camerata in de Vierde symfonie, Hannigan zingt het slotdeel Das Himmlische Leben naast liederen van Alban Berg. Haar eigen blik op de symfonie is volgende week in de Rotterdamse Doelen te beluisteren voor het London Symphony Orchestra. Dan zingt én dirigeert ze. „De kunst is jezelf dienstbaar te maken, maar wel je particuliere voorstellingsvermogen op het stuk los te laten”, zegt ze. „Een ‘eigen visie’ is niet iets waarnaar ik actief streef, ik wil vooral zo goed mogelijk ontdekken wat er staat.”
Ongemak
Toen Hannigan met dirigeren begon, waren vrouwelijke dirigenten nog veel uitzonderlijker dan nu, grofweg vijftien jaar later. Alleen al in de Benelux werden de afgelopen vijf jaar drie vrouwelijke chef-dirigenten benoemd: Elim Chan in Antwerpen, Anja Bihlmaier in Den Haag (Residentie Orkest) en Karina Canellakis bij het Radio Filharmonisch Orkest.
Toch ligt de kwestie nog steeds gevoelig. De voor zes Oscars genomineerde Hollywoodfilm Tár met Cate Blanchett, over #MeToo door een vrouwelijke dirigent, zorgde recent voor veel ophef: de film zou niets meer doen dan een vrouwelijk personage „mannelijk” invullen.
Hannigan moet erom lachen. „Eén van de voordelen van op het platteland wonen is dat er geen bioscopen zijn”, zegt ze. „Ik heb Tár niet gezien en dat levert me nu het voordeel op dat ik geen mening hoef te hebben. Wat ik wel weet is dat ik zelf mijn vrouw-zijn nooit als een big deal heb ervaren. Je werkt als dirigent altijd met de dynamiek en de energie van een groep. Het is me één keer gebeurd dat ik voelde dat een orkest zich als collectief ongemakkelijk voelde dóór mijn vrouw-zijn. Okay. Ik ben daar nooit teruggekeerd. En het was een incident. Doorgaans word ik wél teruggevraagd, en dat is ook wat je als dirigent hoopt. Relaties opbouwen, je werkzame leven maken tot meer dan een serie first dates. Dat is heel veel interessanter dan losse klussen. Ik heb inmiddels de luxe alleen te hoeven onderhandelen over wanneer, niet over wát ik dirigeer. Men weet dat ik werken graag thematisch combineer – zoals een curator tentoonstellingen samenstelt. En doorgaans waardeert het publiek dat ook. Natuurlijk zijn er ook nog steeds veel conservatieve orkesten met abonnementhouders die liever gewoon het ijzeren repertoire horen, maar daarvoor zijn dan andere dirigenten.”
In Nederland, waar het publiek „opvallend avontuurlijk is ingesteld”, zal ze terugkeren bij het Concertgebouworkest en bij orkest LUDWIG, waarmee ze verscheidene albums opnam. In de herfst staat ze in Den Bosch op het festival November Music met jazz- en impromusicus John Zorn.
Als zangeres is het verder een beetje afwachten wat de toekomst brengt, zegt ze. Hoe lang kun je doorgaan? Welke rollen „gaan” straks nog wel, welke niet meer? „Als dirigent kan ik in principe doorgaan tot ik negentig ben, maar een zangcarrière is eindig. Mede daarom vind ik herhalen niet interessant. Ik wil vrij zijn. Het risico is mijn comfortzone.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten